Brief van de prelaat (november 2011)

In de brief van november zegt Mgr. Echevarría dat het een aangename plicht is om het geloof door te geven aan anderen, met het eigen leven.

Geliefden. Moge Jezus mijn dochters en zonen bewaren!

In de maand november nodigt de Kerk ons uit verder te kijken dan de aardse horizon. Het hoogfeest van Allerheiligen dat wij vandaag vieren en de herdenking van de overleden gelovigen – morgen – zeggen ons dat God ons geschapen heeft om Hem hier op aarde te dienen en te loven, en om daarna voor eeuwig van zijn aanschouwing te genieten in de hemel. Het leven op aarde, hoe lang het ook mag duren, is vergeleken met de eeuwigheid niet meer dan een ogenblik. Een van de psalmen leert het volgende: De mens zijn dagen zijn als het gras, hij bloeit als de bloem op het veld; gaat de wind erover dan is hij verdwenen, en de plek heeft geen weet meer van hem. Maar de goed-heid des Heren, zij blijft: zij is eeuwig met die Hem vrezen.1 Vaak heb ik onze Vader commentaar op deze woorden horen geven, en hij bekroonde ze met het vultum tuum, Domine, requiram.2

Het enige definitieve, wat echt de moeite waard is, is in het huis van de Vader aan te komen, waar Jezus heenging om ons een plaats te bereiden.3 Dit ervaren de zielen van de gelukzaligen die al genieten van de aanschouwing in de hemel; degenen die zich in het vagevuur zuiveren tot ze de eeuwige glorie kunnen binnengaan, zien er vurig naar uit.

Deze liturgische gedachtenissen en heel de maand die we nu beginnen, zijn een goede gelegen-heid voor een dieper gewetensonderzoek, en om het verlangen naar God opnieuw aan te wakkeren en recht te zetten wat recht gezet moet worden. Wat voor nut heeft het voor een mens heel de wereld te winnen, als dit ten koste gaat van eigen leven? Of wat zou een mens kunnen geven in ruil voor zijn leven? 4 Deze vragen van de Heer zouden wij alle dagen van ons leven helder voor ogen moe-ten hebben, en ze zouden heel ons handelen moeten verlichten. Want, wat is het nut voor de mens van al wat de aarde bevolkt, van alles waar verstand en wil naar kunnen streven? Wat is het al-lemaal nog waard als alles eindig is, als alles instort, als alle rijkdom van deze wereld bestaat uit stukken decor; als de eeuwigheid daarna voor altijd aanbreekt, voor altijd, voor altijd. (…)

Mensen die in tijdelijke zaken, zeggen ’voor altijd’, zeggen de waarheid niet. Het ’voor al-tijd’ is alleen waar, absoluut waar, tegenover God. Zo moet je leven, met een geloof dat je zal helpen de smaak van honing, de zoetheid van de hemel te proeven als je denkt aan de eeuwigheid die er wel voor altijd is.5

Een blik op de wereld doet ons vol pijn beseffen dat velen – mannen en vrouwen, jongeren en ouderen – aardse wegen gaan en amper beseffen dat zij bestemd zijn voor de eeuwigheid. De hori-zon van hun leven wordt bijna volledig in beslag genomen door andere zaken en behoeften en zij weten niet, soms buiten hun schuld, tot welke waardigheid God hen roept en voor welk oneindig geluk Hij hen uitnodigt. Jij en ik en alle christenen die zich bewust zijn van de grootsheid van hun roeping, kunnen niet onverschillig zijn voor het lot van deze mensenmenigten die God niet kennen of God tussen haakjes plaatsen. Maar deze realiteit mag ons niet pessimistisch maken. Wij moeten de Heer vragen om ons zijn ijver te geven en ons ervan bewust te maken dat wij, door gebed en ver-sterving, de laatste uithoek van deze planeet moeten bereiken. Houden wij van heel de mensheid? Hoe reageren wij op berichten over landen ver van ons vandaan?

In de Apostolische brief die Benedictus XVI dagen geleden heeft gepubliceerd en waarin hij een jaar van het geloof aankondigt dat binnen enkele maanden zal beginnen, bevestigt hij deze fun-damentele verantwoordelijkheid van de katholieke gelovigen weer. Wij kunnen niet aanvaarden dat het zout smakeloos wordt en men het licht verborgen houdt (cfr. Mt. 5, 13-16). Zoals de Samaritaanse, kan ook de mens van vandaag opnieuw de behoefte voelen naar de put te gaan, om er naar Jezus te luisteren die uitnodigt in Hem te geloven en aan zijn bron, waar levend water uit opborrelt, te putten. (cfr. Joh. 4, 14).6 De gedachte aan de Gemeenschap van de heili-gen, die in de komende weken zo levendig aanwezig is, zal ons ertoe aanzetten om aan de derde Persoon van de Allerheiligste Drie-eenheid te vragen in ieder van ons het verlangen te doen groeien veel zielen bij Hem te brengen. Ure igne Sancti Spiritus! roepen wij met de aanroeping waardoor onze Vader zo bewogen werd. Heer, ontsteek in ons het vuur van de Heilige Geest! Moge Uw wer-king in onze zielen – licht in het verstand, doeltreffende beslissingen in onze wil, sterkte in ons hart – ons aanzetten tot onophoudelijk apostolaat, door alle gelegenheden te benutten – en nieuwe gele-genheden te creëren – om de mensen met wie we in contact komen, te helpen dichter bij God te komen.

Wij moeten ons dagelijks met hernieuwde ijver inzetten voor onze apostolische taak. Het is tijd om opnieuw te ontdekken – vervolgt de paus – wat het betekent dat wij ons voeden met het Woord van God dat de Kerk ons trouw doorgeeft, en met het levend Brood dat als voedsel ge-geven wordt aan ieder van zijn leerlingen (cfr. Joh. 6, 51). Want de leer van Jezus heeft van-daag de dag niet aan kracht ingeboet: "werkt niet voor het voedsel dat vergaat, maar voor voedsel dat blijft ten eeuwigen leven." (Joh. 6, 27). De vraag van zijn toehoorders is voor ons vandaag de dag niet anders: "Welke werken moeten wij voor God verrichten?" (Joh. 6, 28). Wij kennen het antwoord van Jezus: "Dit is het werk dat God van u vraagt: te geloven in Hem die Hij gezonden heeft." (Joh. 6, 29). Geloven in Jezus Christus is dus de weg om het heil definitief te bereiken.7

Laten we zoals altijd onze aandacht richten op de allerbeminnelijkste figuur van de Verlosser. Het is nodig in Hem te geloven die onze God en Redder is, die ons met de genade van de heilige Geest tot de glorie van God de Vader wil brengen. Deze wens leefde zo sterk in Hem dat Hij eens tegen zijn leerlingen zei: ignem veni mittere in terram, et quid volo nisi ut accendatur? 8 Vuur ben Ik op aarde komen brengen en wat wil Ik anders dan dat het brandt?

Deze woorden brachten de ziel van de heilige Jozefmaria van jongs af aan in beroering. Jaren-lang wekte de gedachte aan de ijver van Jezus om de wereld met zijn vuur in brand te zetten, de liefde voor God in mij op. En dan kon ik geen weerstand bieden aan dat verlangen dat zich heftig in mijn binnenste manifesteerde en dat mij, met dezelfde woorden als die van de Meester, deed uitroepen: ignem veni mittere in terram, et quid volo nisi ut accendatur?… Ecce ego quia vo-casti me (Lc. 12, 49; 1 Kon. 3,9); Vuur ben ik op aarde komen brengen en wat wil ik anders dan dat het brandt...? Hier ben ik, omdat U mij geroepen hebt.9 En hij voegde eraan toe dat deze woorden een aansporing waren voor zijn ziel: mogen zij dat ook voor jullie zijn; dat jullie vuur nooit uitgedoofd is; dat jullie je dragers weten van dat goddelijk vuur, dat goddelijk licht, van de warmte van de hemel, de liefde van God, overal op de wereld.10

Laten wij de Heilige Geest vragen dat hij onze harten in brand steekt; dat wij, met Christus, de ijver voor alle zielen in ons gewaar worden. Dit ignem veni mittere in terram!, Ik ben op aarde gekomen om haar in brand te zetten, moet onze ziel verteren. En wij moeten vastbesloten, abso-luut vastbesloten, tegen de Heer zeggen: ecce ego quia vocasti me! (1 Sam. 3, 8), hier ben ik!

Want U hebt mij geroepen om een christen te zijn. Vader van een gezin? Vader van een gezin. Kind in een gezin? Kind in een gezin. Moeder van een gezin? Moeder van een gezin. Maar zet alles wat jullie aanraken in brand. Als jullie de dingen om je heen niet in vuur en vlam zetten, zullen jullie zelf hoe dan ook opbranden en alleen maar as achterlaten, in plaats van een gloei-end kooltje dat licht en warmte geeft.11

Het apostolaat dat een vreugdevolle plicht van de christenen is, zet ons ertoe aan de missie van Christus, die door de Kerk vooruit gebracht wordt, voort te zetten, ieder vanuit zijn positie in het mystieke Lichaam dat de Kerk is. Het goede voorbeeld, dat altijd fundamenteel is, heeft in deze tijd bijzonder veel belang. Er kunnen mensen zijn die ver van God of van de praktische geloofsbeleving staan, en die geen bovennatuurlijke gesprekken willen noch gesprekken over de zin van het leven. Maar het getuigenis van een goed gedrag – in het persoonlijk leven, in het gezin, in het sociaal le-ven, bij het werk – blijft nooit onopgemerkt. Deze mannen en vrouwen, hoewel ze dat misschien niet openlijk willen toegeven, vragen zich in hun hart vaak af waarom die ander zich zo gedraagt. En zo beginnen ze zich te openen voor het licht van de Heer. Alleen al door hun aanwezigheid in de wereld – schrijft de paus – zijn de christenen geroepen om het Woord van de waarheid dat Jezus, Onze Heer, ons nagelaten heeft, werkelijk te doen schitteren.12 In deze zin krijgt de stu-die of het doornemen van de Catechismus van de Katholieke Kerk, zoals Benedictus XVI ons aan-raadt, een bijzondere waarde: om het geloof en de consequenties daarvan te beter te begrijpen, en aan anderen door te geven. Laten wij van deze bron gebruik maken en degenen met wie wij omgaan aanraden dat ook te doen.

Het geloof is meer dan kennis over de geloofswaarheden die de openbaring bevat, het verlangt vanuit haar eigen dynamiek, dat het ook zichtbaar is. Zoals de heilige Paulus leert, is het geloof per caritatem operatur13, werkzaam door de naastenliefde; en de naastenliefde blijkt uit concrete dienstbewijzen aan de anderen, uit aandacht, belangstelling voor hun dingen, te beginnen bij de mensen in onze naaste omgeving. De eerste uiting daarvan vertaalt zich in het willen wat God wil: dat alle mensen gered worden en tot de kennis van de waarheid komen,14 in één woord, het geloof dat we ontvangen hebben, doorgeven. Dat doel geeft de paus aan in zijn recente apostolische brief, want het gebeurt vaak dat christenen zich eerder zorgen maken over de sociale, culturele en politieke consequenties van hun engagement, en daarbij denken dat het geloof een evidente vooronderstelling is van het leven in gemeenschap. Doch deze vooronderstelling is er niet meer en wordt dikwijls zelfs ontkend. Terwijl men in het verleden een eenheid scheppende culturele structuur kon onderkennen, die in zijn geloofsinhoud en de waarden die erdoor ge-inspireerd zijn, wijd erkend was, lijkt dit vandaag in grote sectoren van de maatschappij niet meer het geval te zijn.15

De heilige Jozefmaria predikte zijn leven lang de noodzaak om de gedachten, woorden en wer-ken met het geloof te doordrenken. Hij drong er bij ons op aan om wanneer wij in contact kwamen met anderen, ons onmiddellijk af te vragen hoe wij hen konden helpen om tot God te naderen. Hij deed dat gewoonlijk met behulp van een vergelijking: Hebben jullie er wel eens op gelet hoe ieder-een – ook jij en ik – als het ware een psychologisch vooroordeel heeft, een soort beroepspsycho-se? Een arts die iemand op straat ziet lopen, denkt onbewust: "die man heeft last van zijn lever." En een kleermaker zal van die man zeggen: "wat gaat die slecht gekleed, of wat goed, wat een goede snit!" En de schoenmaker let op de schoenen… En jij en ik, kinderen van God, willen de anderen in de wereld dienen, uit liefde tot de Heer en moeten daarom aan de zielen denken als we naar de mensen kijken: hier is een ziel – moeten wij tot onszelf zeggen – een ziel die hulp no-

dig heeft, een ziel die begrepen moet worden, een ziel waarmee we moeten samenleven, een ziel die gered moet worden.16

Deze manier van doen is logisch, want wie Christus heeft ontdekt, moet anderen bij Hem brengen. Want niemand kan een grote vreugde voor zichzelf houden. Die moet aan anderen worden doorgeven.17 Zo hebben de trouwe volgelingen van de Heer zich door de eeuwen heen ge-dragen. "Wanneer jullie merken dat iets jullie goed doet – preekte de H. Gregorius de Grote –, pro-beren jullie dat aan anderen door te geven. Jullie moeten er daarom naar verlangen dat anderen jul-lie op de weg van de Heer vergezellen. Als jullie naar het forum gaan of naar een badhuis, en jullie komen onderweg iemand tegen die niets te doen heeft, dan nodigen jullie hem uit om mee te gaan. Pas deze gewoonte toe op het geestelijke en zorg ervoor, als jullie naar God gaan, dat jullie niet al-leen gaan."18

Laten we bedenken dat ieders hart, ondanks het heersende klimaat van nalatigheid en relati-visme, honger naar het eeuwige heeft en alleen God kan die verzadigen. Deze realiteit kan een grote steun zijn om dagelijks de apostolische ijver te hernieuwen in de wetenschap dat de Heer zich van de christenen, van jou en mij, wil bedienen als instrumenten om anderen naar de hemel te brengen. Ook al zien wij onze nietigheid, wat correspondeert met de werkelijkheid, toch moeten wij in ons-zelf het verlangen en de werken doen ontbranden om het licht van Christus, de ijver van Chris-tus, de smarten en de verlossing van Christus, naar de zielen van vele collega’s, vrienden, fami-lieleden, bekenden en onbekenden te brengenhoe zij ook over aardse zaken mogen denken –, en hen een stevige, broederlijke omhelzing geven. Dan zullen wij als het vuur van een robijn zijn, dan zullen wij niet langer niets zijn, dat armzalige en ongelukkige kooltje, maar de stem van God zijn, licht van God, Pinkstervuur! 19

De afgelopen dagen ben ik in Pamplona geweest om de plechtige toekenning van doctoraten honoris causa door de Universiteit van Navarra voor te zitten. Daarna heb ik in Madrid bijeenkom-sten met duizenden gelovigen van de prelatuur, medewerkers en vrienden gehad. Ik heb de Aller-heiligste Drie-eenheid gevraagd in iedereen de apostolische ijver te hernieuwen, om mee te werken aan de nieuwe evangelisatie van de maatschappij met het persoonlijk apostolaat van vriendschap en vertrouwen, en ook door activiteiten die vorming bieden vooruit te brengen waardoor de boodschap van Christus naar alle milieus gebracht wordt.

Alvorens te eindigen, vraag ik jullie gebed voor vijfendertig broers van jullie die 5 november in Rome de diakenwijding zullen ontvangen. Bid voor hen en voor alle bedienaars van de Kerk, dat ze een hart hebben naar de maat van het Hart van Christus.

Laten we heel verenigd blijven met de paus en in gemeenschap met de diocesane bisschoppen. Laten wij God danken voor de geestelijke vruchten die Hij de Kerk verleent door middel van het apostolaat van de gelovigen van het Werk. Dat kunnen we in het bijzonder doen op 28 november, verjaardag van de oprichting van het Opus Dei als personele prelatuur. Moge God onze dankzeg-gingsgebeden ontvangen door de handen van de allerheiligste Maagd Maria.

Met alle genegenheid zegent jullie, jullie Vader

+ Javier

Rome, 1 november 2011