Brief van de prelaat (mei 2011)

Mgr. Javier Echevarría geeft in zijn brief drie redenen tot blijdschap aan het begin van deze maand. De vreugde van Pasen, de zaligverklaring van Johannes Paulus II en het is mei, de maand die toegewijd is aan Maria.

Veelgeliefden: moge Jezus mijn dochters en zonen bewaren!

Nog steeds ervaren we – en dat zullen we altijd blijven doen – het nagalmen van de vreugde van de Kerk: surrexit Dominus vere et apparuit Simoni [1]: de Heer is waarlijk verrezen en is aan Simon verschenen. Met deze uitroep die vol bovennatuurlijke en menselijke blijdschap is, ontvangen de apostelen in het Cenakel te Jeruzalem, aan het einde van de dag van het eerste christelijke Pasen, de twee leerlingen die midden in de nacht met grote haast terugkwamen van Emmaüs. Kléopas en zijn metgezel vertelden hen dat Jezus hen verschenen was toen ze op weg waren naar dat dorpje en dat Hij zelfs met hen aan tafel was gaan zitten.

De verbazing van deze mensen die getuigen waren van de smadelijke dood van hun Meester, is heel begrijpelijk! Ook omdat ze geen geloof hadden gehecht aan de boodschap van de heilige vrouwen die vroeg in de ochtend, bij het lege graf van de Heer, deze buitengewone boodschap ontvangen hadden: weest niet bevreesd. Gaat aan mijn broeders de boodschap brengen dat zij naar Galilea moeten gaan: daar zullen zij Mij zien. [2] Maar – het is bewonderenswaardig hoe nabij God is! – het verlangen om de zijnen te troosten en hen het geloof en de blijdschap terug te geven was zo groot, dat Jezus niet wachtte tot ze in Galilea bij elkaar zouden komen. Nog diezelfde avond kwam Hij de zaal binnen waar ze, met gesloten deuren uit angst voor de joden [3], bij elkaar waren. Hij groette hen: De vrede zij met u. De leerlingen – zo schrijft de heilige Lucas – meenden in hun verbijstering en schrik een geest te zien. Maar Hij sprak tot hen: Waarom zijt ge ontsteld, en waarom komt er twijfel op in uw hart? Kijkt naar mijn handen en voeten: Ik ben het zelf. Betast Mij en kijkt: een geest heeft geen vlees en beenderen zoals ge ziet dat Ik heb. [4] Daarna vroeg Hij hen iets te eten opdat ze er zeker van zouden zijn dat Hij het werkelijk was, de goede Meester, die gezegevierd had over de duivel en over de zonde, die de ketenen van de dood had verbroken.

De eerste week van de Paastijd is voorbij en de Kerk gaat vol blijdschap verder met het steeds weer beschouwen van de teksten van het evangelie die ons spreken van de Verrijzenis van Jezus. Zij doet dit met dankbaarheid en met een diepe bewogenheid, vol geloof in de overwinning van haar Heer. Het is een buitengewoon en eenmalig gebeuren in de geschiedenis van de mensheid; een gebeurtenis die tegelijkertijd model staat voor de universele verrijzenis op de laatste dag. Door het doopsel zijn we opgenomen in Christus en deelgenoten geworden van zijn dood en verrijzenis. Dood aan de zonde en verrezen tot het leven van de genade, gaan we al met een nieuw leven verder, terwijl we wachten op de volledige vernieuwing van ons zijn. Want, zoals de heilige Paulus schrijft: zijn wij één met Hem geworden door het beeld van zijn dood dan moeten we Hem ook volgen in zijn opstanding. [5]

Opnieuw nemen onze verwondering en ons respect toe bij de almacht en de barmhartigheid van God. De verrijzenis van Christus was meer dan het terugkeren naar het eerdere leven zoals dat gebeurde bij Lazarus, bij de dochter van Jaïrus of de zoon van de weduwe van Naïm. De Heer wekte hen uit de fysieke dood op en verlengde hun leven op aarde met een paar jaar, waarna ze opnieuw kwamen te overlijden. De verrijzenis van Onze Heer was iets totaal anders. De nieuwtestamentische getuigenissen laten er geen twijfel over bestaan dat iets heel anders gebeurde bij de ‘opstanding van de Mensenzoon’. Jezus’ opstanding was het openbreken van een heel nieuw soort leven, een leven dat niet langer aan de wet van sterven en worden onderworpen is, maar aan de overzijde moet worden gesitueerd – een leven dat een nieuwe dimensie in het mens-zijn heeft geopend. Daarom is de opstanding van Jezus geen losse gebeurtenis die we op zichzelf zouden kunnen laten staan en die alleen tot het verleden behoort, maar een ‘mutatiesprong’ (…). In Jezus’ opstanding is een nieuwe mogelijkheid van mens-zijn bereikt, die iedereen aangaat en een nieuw soort toekomst voor de mensen opent. [6]

In de wereldgeschiedenis is de aankondiging van de verrijzenis van Christus het goede nieuws bij uitstek. Om van deze gebeurtenis te getuigen verspreidden de apostelen zich, nadat ze al hun angsten hadden overwonnen, over de wereld; de martelaren waren sterk bij elk soort foltering, tot in de dood; veel belijders en maagden lieten de ambities en de gemakken van hier beneden terzijde om al hun energie te richten op het streven naar het eeuwige goed; en ontelbare gewone christenen hebben, in de loop van de eeuwen, hun blik op de hemel weten te richten terwijl zij in alle oprechtheid en met liefde voor God en voor de mensen werkten in de zaken van de wereld.

Het bijzondere karakter van de verrijzenis van Christus ligt in het feit dat zijn allerheiligste Mensheid, waarin de ziel en het lichaam zich weer met elkaar verenigden, een volledige verandering heeft ondergaan in de heerlijkheid van God de Vader, door de kracht van de heilige Geest. Hij heeft daarbij de echte mensheid behouden, zoals duidelijk blijkt uit de verhalen over de verschijningen aan zijn leerlingen. Dit heeft iets dat zonder meer onze ervaring te boven gaat. Dit historisch feit, dat gebaseerd is op de verklaringen van absoluut geloofwaardige getuigen, is tegelijkertijd het fundamentele voorwerp van het bovennatuurlijk geloof. Zoals de heilige Augustinus al zei, «is het niet bijzonder te geloven dat Christus is gestorven (...). Iedereen gelooft dat Christus is gestorven. Het geloof van de christenen betreft de verrijzenis van Christus. Het grote is te geloven dat Christus is verrezen». [7]

Misschien vragen we ons wel eens af waarom de verrezen Jezus niet aan iedereen verschenen is, zodat iedereen in Hem zou geloven. Benedictus XVI geeft aan dat in de geschiedenis van alles dat leven heeft de oorsprong van het nieuwe klein is, bijna onzichtbaar – de oorsprong van de dingen wordt vaak over het hoofd gezien. Dat het ‘rijk der hemelen’ in deze wereld als een mosterdzaadje is, het kleinste van alle zaden, vernamen we al van de Heer (vgl. Mt 13, 31), maar het draagt de oneindige mogelijkheden van God in zich. [8] En hij concludeert dat de verrijzenis zo de wereld is binnengekomen: slechts in enkele mysterieuze verschijningen aan de uitverkorenen. En toch was zij het eigenlijke nieuwe begin – dat waarop alles [de wereld]in stilte wachtte. [9]

In de loop van de eeuwen heeft het geloof in de verrijzenis van de Heer zich over de wereld verbreid. Het heeft wortel geschoten in nieuwe culturen, in uiteenlopende beschavingen, en heeft daarbij gesteund op de medewerking van de gelovigen, ledematen van het Mystiek Lichaam dat een pelgrimstocht maakt op aarde. Nu is het – zoals de heilige Jozefmaria met zoveel kracht herhaalde – jouw en mijn beurt, de beurt van alle christenen, om door ons gedrag en onze woorden van Christus te getuigen.

Het goede nieuws van Pasen vereist het werk van enthousiaste en moedige getuigen. Elke leerling van Christus, ook ieder van ons, is geroepen om te getuigen. Dat is de precieze, compromitterende en uitdagende opdracht van de verrezen Heer. Het ‘nieuws’ van het nieuwe leven in Christus moet schitteren in het leven van de christen, het moet levend en werkzaam zijn in degene die het brengt, en werkelijk in staat zijn het hart, heel het leven, te veranderen. [10] Voeden wij dagelijks een stevig, sterk geloof in het zegevieren van de Heer? Geeft het bewustzijn dat de Heer waarlijk verrezen is ons zekerheid op onze weg? Hoe is onze strijd om Hem voortdurend aan onze zijde te ontdekken, op alle kruispunten van onze weg op aarde?

Om dit allesis de paastijd een tijd van vreugde, van een vreugde die niet beperkt blijft tot deze periode van het liturgisch jaar, maar die het hart van de christen blijvend vervult. Want Christus leeft, Christus is niet iemand die ooit geleefd heeft, voorbijgegaan en verdwenen is, en die ons slechts een wonderbare herinnering en een ontroerend voorbeeld heeft nagelaten. Nee, Christus leeft. Jezus is de Emmanuel: God met ons. Zijn verrijzenis getuigt dat God de zijnen niet in de steek laat.[11]

Behalve dat Jezus Christus in de heerlijkheid van de Vader is, blijft Hij in de Kerk aanwezig – in het bijzonder in de Eucharistie – en door de genade, in het hart van iedere christen. Door het doopsel hebben wij het nieuwe leven ontvangen dat de Heer in alle volheid bezit; de andere sacramenten maken dit bovennatuurlijke bestaan steeds volmaakter. Pas bij de verrijzenis van het vlees zal de volledige heerlijkheid in alle volheid vervuld worden in de ledematen van het Mystiek Lichaam dat ons Hoofd, Jezus, nu geniet, evenals zijn allerheiligste Moeder, die ook onze Moeder is. Maar – zoals onze stichter aangeeft – zegt het geloof ons nu al dat de mens, in staat van genade, vergoddelijkt is. Wij zijn mensen, geen engelen, schepselen van vlees en bloed, met een hart vol hartstochten, vol vreugde en smart. Maar de vergoddelijking wordt voor de hele mens effectief als een vooruitlopen op zijn glorierijke verrijzenis.[12] Wat zou het mooi zijn als er voortdurend een gebed van dank uit onze ziel zou komen, omdat we weten dat we kind van God de Vader zijn, in Jezus Christus, door de heilige Geest.

Dit voorschot op de uiteindelijke heerlijkheid schittert met een intenser licht in het spoor dat de heiligen hebben nagelaten, in het bijzonder degenen die de Kerk ons als voorbeeld stelt van deugden en ons ter verering aanbiedt. Vanzelfsprekend zijn we blij bij de eindoverwinning van deze broers en zusters van ons. Een enorme blijdschap die in het bijzonder vandaag, 1 mei, naar boven komt vanwege de zaligverklaring van de zeergeliefde Johannes Paulus II. Hoewel de grote meerderheid van jullie niet naar Rome kon komen om deel te nemen aan deze viering, weten jullie je allen – weten wij ons allen – geestelijk zeer verenigd met dit grote feest van de hele Kerk.

We hebben deze grote paus gekend die zijn leven in alle edelmoedigheid voor de zielen gegeven heeft, tot zijn laatste ogenblikken op aarde. We zijn getuigen geweest van de diepgang van zijn geloof, van de zekerheid van zijn hoop, van het vuur van zijn liefde, die allen en iedereen omvatte. In het Opus Dei zijn wij de nieuwe zalige bovendien, zoals ik jullie bij andere gelegenheden herinnerd heb, een grote dankbaarheid verschuldigd, vooral omdat Johannes Paulus II het instrument was waarvan de Heer zich bediende om ons de definitieve juridische vorm van het Opus Dei te geven en de heiligverklaring van de heilige Jozefmaria. Het is dan ook vanzelfsprekend dat wij ons op een bijzondere wijze verheugen over zijn verheffing tot de altaren en God danken voor het geschenk dat Hij de Kerk geeft. Ik zal zelf op 3 mei een plechtige heilige Mis vieren als uiting van dankbaarheid. Verenigen jullie je op die datum met een grotere intensiteit – als dat al mogelijk is – met mijn Mis door te bidden voor alle intenties die ik Onze Heer op voorspraak van de nieuwe zalige zal voorleggen.

Bovendien beginnen we de meimaand. In deze weken nodigt de Kerk ons uit de Maagd Maria in het bijzonder te vereren. Ik wil jullie voorstellen om de voorspraak van onze Vader en van Johannes Paulus II in te roepen. Laten we hen vragen dat ze – in deze dagen die onmiddellijk volgen op de zaligverklaring van de paus – de genade voor ons verkrijgen om met al onze krachten de Moeder van God lief te hebben en te vereren. Karol Wojtyla heeft zich, vanaf heel jong, volledig aan haar gegeven, zoals tot uitdrukking komt in de wapenspreuk die hij ging gebruiken toen hij bisschop werd: Totus Tuus. Ook de heilige Jozefmaria wilde een heel trouwe onderdaan zijn van de Koningin van de hemel. Op 28 december 1931 maakte hij een opmerking naar aanleiding van de gewoonte van een van de religieuze gemeenschappen van het Patronaat van de heilige Elisabeth op het feest van Onnozele Kinderen: Maria, ik zou niet willen dat U, ook al was het maar voor de grap, niet de Vrouwe en Heerseres over al het geschapene zou zijn. [13]

Ook wij, die volledig van de Heer zijn – dat willen zijn –, moeten deze mariale weg volgen die de heilige Jozefmaria ons heeft nagelaten. Als er iets is waarin ik wil dat jullie me imiteren –zei hij –, dan is dat in mijn liefde voor de Maagd Maria. [14] Door de traditionele bedevaart van de meimaand biedt deze maand ons een voortreffelijke gelegenheid om in onze devotie tot Maria te groeien. Laten we onze vrienden en kennissen uitnodigen om in deze dagen een bezoek te brengen aan een kapelletje of een heiligdom van de Maagd Maria, en de geheimen van de rozenkrans te bidden en te beschouwen. We geven hen hierdoor een groot geestelijk goed mee, want door Maria gaan we altijd naar Jezus en keren we ook tot Hem terug. [15]Ga naar deze afspraak met de devotie waarmee onze Vader naar Sonsoles ging. En zoals hij ons jaren later voorstelde in de novene tot Onze Lieve Vrouw van Guadalupe, in México, kunnen we daarbij veel kleine rozen voor onze Moeder meenemen, die uit het dagelijks leven.

Op 14 mei, de vooravond van de vierde zondag van Pasen – die vanwege het evangelie van de Mis ook de zondag van de Goede Herder wordt genoemd –, zal ik 35 diakens, broers van jullie, de priesterwijding toedienen. Zoals altijd bij dergelijke gelegenheden vraag ik jullie dat we allen heel verenigd zijn in het gebed en het opdragen van een offer voor de nieuwe priesters en voor de priesters in de hele wereld. Denk bij jullie gebeden in het bijzonder aan de paus en aan alle bisschoppen, opdat we altijd de Goede Herder navolgen die zijn leven voor zijn schapen gaf. [16]

Na afloop van de Goede Week heb ik een korte reis gemaakt naar Slovenië en Kroatië. In Ljubljana en in Zagreb heb ik een bijeenkomst gehad met de gelovigen van de prelatuur en met vele andere personen die profijt hebben van de geest van het Opus Dei. Ik dank God ervoor dat het apostolisch werk van mijn dochters en zonen stevig wortel begint te schieten in deze twee landen waarvoor onze Vader zoveel gebeden heeft; ik vind het moeilijk voor jullie onder woorden te brengen hoeveel hij van alle landen hield, in het bijzonder van de landen die moeilijkheden van welke aard dan ook doormaakten.

Ik kom terug op het begin van deze brief. Surrexit Dominus vere! De verrezen Christus gaat ons vooruit naar de nieuwe hemel en de nieuwe aarde (cfr. Ap 21, 1), waar wij uiteindelijk allen zullen leven als één enige familie, als kinderen van dezelfde Vader. Hij is met ons tot aan het einde der tijden. [17] Verborgen onder de gedaanten van brood en wijn is Hij op sacramentele wijze in de heilige Eucharistie gebleven om naar onze smeekbeden te luisteren, om ons te troosten en ons met kracht te vervullen. Laten we ons niet van Hem terugtrekken, laten we Hem naar vele andere personen brengen, opdat ook zij – excuus voor deze tussenzin: met welk een dankbaarheid dacht don Alvaro terug aan zijn eerste Communie! – de blijdschap ervaren met Christus te zijn, Christus te vergezellen, in Christus te leven. Er zijn zo veel data die herinneren aan de geschiedenis van het Werk, dat ik er niet bij kan blijven stilstaan. Het is duidelijk hoe Onze Lieve Vrouw voor ons gezorgd heeft! Laten we haar daarvoor bedanken.

Met alle genegenheid zegent jullie,

jullie Vader

+ Javier

Rome, 1 mei 2011

1. Lc 24, 34.

2. Mt 28, 10.

3. Vgl. Joh 20, 19.

4. Lc 24, 36-39.

5.Rom 6, 5.

6. Joseph Ratzinger-Benedictus XVI, Jezus van Nazareth, II, p. 220.

7. H. Augustinus, Enarraciones sobre los Salmos, 120, 6 (CCL 40, 1791).

8. Joseph Ratzinger-Benedictus XVI,Jezus van Nazareth, II, p. 222.

9. Ibid. p.223

10. Benedictus XVI, Toespraak bij de algemene audiëntie, 7-4-2010.

11. H. Jozefmaria, Als Christus nu langskomt, nr.102.

12. Ibid., nr. 103.

13. H. Jozefmaria, Persoonlijke aantekeningen (28-12-1931) nr. 517 (vgl.. A. Vázquez de Prada, El Fundador del Opus Dei, I, p. 413).

14. H. Jozefmaria, jaar 1954.

15. H. Jozefmaria, De Weg, nr. 495.

16. Vgl. Joh 10, 1-18.

17. Benedictus XVI, Boodschap urbi et orbi, 24-4-2011.