Brief van de prelaat (juli 2014)

De prelaat stelt voor naast intensiever gebed ook werken van barmhartigheid te doen om ons voor te bereiden op de zaligverklaring van Álvaro del Portillo.

Geliefde kinderen, moge Jezus jullie bewaren!

Kort geleden hebben we het hoogfeest van Sacramentsdag en dat van het Heilig Hart van Jezus gevierd, evenals het feest van het Onbevlekt Hart van Maria. Deze feesten laten ons de weg zien naar de eeuwige gelukzaligheid: we gaan aan de hand van Onze Lieve Vrouw naar het gewonde Hart van Jezus. Vervolgens hebben we ons op het hoogfeest van de heilige Petrus en Paulus nog meer verenigd met de paus, met zijn persoon en zijn intenties, waarbij we ook ons verlangen hebben vergroot om Christus naar de mensen te brengen. Zo hebben we opnieuw het advies van onze Vader opgevolgd: omnes cum Petro ad Jesum per Mariam!

Op veel plaatsen is het al een traditie geworden om God op 26 juni te eren met de viering van de heilige Mis ter ere van de heilige Jozefmaria. Ik bid op zijn voorspraak voor veel geestelijke vruchten op al deze plaatsen en in de hele wereld. De dag ervoor, op 25 juni, heeft don Álvaro, zeventig jaar geleden, de priesterwijding ontvangen. En over een paar dagen zullen we zijn verzoek van 7 juli 1935 herdenken, om toegelaten te worden tot het Werk. Deze speciale gebeurtenissen bewegen me om stil te staan bij het voorbeeld van mijn zeer geliefde voorganger, met zijn attente en constante aandacht voor de geestelijke en materiële noden van de zielen.

Op de dag dat hij vijftig jaar aan de roeping van de Heer had beantwoord, schreef hij ons met grote eenvoud: “Het verhaal van mijn roeping is het verhaal van het vertrouwen en het volhardend gebed van onze stichter die ongeveer vier jaar zonder mij te kennen, maar gewoon omdat een van mijn tantes hem over mij had verteld tot de Heer heeft gebeden mij deze grote genade te verlenen. Het is, na het geloof, het grootste geschenk dat God mij had kunnen geven. Naast dit gebed was er, ook op initiatief van onze Vader, het apostolisch contact met een paar van zijn zonen die mij uitnodigden om samen catechese te geven en armen van Onze Lieve Vrouw te bezoeken, voordat ze mij naar studentenhuis Ferraz brachten om mij aan onze heilige stichter voor te stellen. Dit alles heeft de Heer gedaan.”[1]

Kortom, don Álvaro geeft twee voorwaarden aan om van de hemel het geschenk te krijgen Christus te volgen en met volledige toewijding aan de verbreiding van zijn koninkrijk te werken. Hij noemt op de eerste plaats het gebed, het belangrijkste wapen waarover de christenen beschikken om de goddelijke gunsten te verkrijgen. De andere voorwaarde, waarbij ik nu blijf stilstaan, is ook noodzakelijk: anderen dienen door het doen van werken van barmhartigheid.

Dit alles heeft de Heer gedaan, zei don Álvaro. Maar God rekent op concrete feiten en persoonlijke opoffering bij de actieve en effectieve inspanning van allen bij de geestelijke en materiële noden van de naasten. Vanaf zijn jeugd heeft don Álvaro de woorden van de Meester over het laatste oordeel, die bij de heilige Matteüs zijn opgenomen, zeer serieus genomen. Daar wordt verteld hoe de Heer de rechtvaardigen uitnodigt om deel te nemen aan zijn vreugde, en hun beslissing ondersteunt om op aarde voor de meest behoeftigen te zorgen: Ik had honger en gij hebt Mij te eten gegeven; Ik had dorst en gij hebt Mij te drinken gegeven (...). Ik zeg u, alles wat gij gedaan hebt voor een dezer geringsten van mijn broeders, hebt gij voor mij gedaan.[2]

Jezus volgde de hulpbehoevenden van heel nabij: de armen, de zieken, degenen die er alleen voor stonden… Hij hielp ze met een bijzondere liefde en Hij wil dat zijn leerlingen dezelfde weg volgen. Wanneer wij onze ogen openen voor de vele ellende en armoede van tegenwoordig, van iedere dag, ontdekken wij Jezus zelf die solidair was met allen en met iedereen afzonderlijk. En als wij barmhartig zorgen voor deze mensen die dichtbij ons zijn of ver van ons af staan, dan raken we met onze handen, van nabij, de allerheiligste Mensheid van de Heer aan, zoals paus Franciscus laat zien: Hoe kan ik vandaag de dag de wonden van Jezus vinden? Ik kan ze niet zien zoals Thomas ze zag. De wonden van Jezus raak ik aan door werken van barmhartigheid te verrichten. Nu zijn dat de wonden van Jezus.[3]

Wij weten dat de roeping van don Álvaro tot het Opus Dei, op 7 juli 1935, was voorbereid door de werking van de genade in zijn hart en door zijn broederlijke liefde voor iedereen, in het bijzonder voor de behoeftigen. Met vrienden die het Opus Dei al kenden, ging hij sinds 1934 vaak naar een buitenwijk van Madrid waar hij catechese gaf en de armen en zieken bezocht. Ik denk dat we kunnen stellen dat zijn eerste contact met de heilige Jozefmaria het directe gevolg was van deze activiteiten waarin het ingrediënt van het offer niet ontbrak. Jullie weten dat hij, nadat hij samen met deze vrienden aan kinderen in een parochie catechese had gegeven, door een groep antikatholieken is aangevallen die hem met een Engelse sleutel op zijn hoofd sloegen. Hij kreeg een ernstige wond en een heel pijnlijke infectie die maandenlang duurde en waaraan hij een hevige zenuwpijn overhield die af en toe opnieuw opkwam. Nooit heeft hij hierover geklaagd, of ook maar de minste wrok gekoesterd jegens degenen die dit hadden veroorzaakt. Meer nog: hij sprak zelden publiekelijk over dit voorval.

Hij heeft nooit vergeten hoe ontzettend goed de catechese en de bezoeken aan zieken en behoeftigen, aan wie hij edelmoedig een deel van zijn tijd gaf, hem hadden gedaan. God bereidde hem voor op de ontmoeting met de heilige Jozefmaria, waardoor zijn leven radicaal zou veranderen. Zo is het te begrijpen dat hij na een korte uitleg over de geest van het Werk en na slechts één meditatie in de bezinning die onze Vader gaf, besloot om toelating tot het Opus Dei te vragen. Toen hij merkte dat de heilige Jozefmaria aan degenen die in het studentenhuis kwamen vroeg de armen en zieken te gaan bezoeken, werd hij opnieuw overtuigd van het – niet alleen theoretische, maar ook praktische – belang van de werken van barmhartigheid. “Het contact met de armoede, met de eenzaamheid – zou hij vele jaren later opmerken – veroorzaakt een enorme geestelijke shock. Het laat zien dat wij ons vaak bezorgd maken over kleinigheden die niet méér zijn dan ons egoïsme, onze kleinzieligheid.”[4]

Deze geest van dienstbaarheid is er in het Werk altijd geweest. De heilige Jozefmaria zei ons: het Opus Dei is geboren onder de armen van Madrid, in de ziekenhuizen en de ellendigste wijken: wij zorgen nog steeds voor de armen, de kinderen en de zieken. Het is een traditie in het Werk die nooit onderbroken zal worden, want er zullen altijd armen – ook armen van geest, die niet de minst behoeftigen zijn – en kinderen en zieken zijn: we ontmoeten ze bij de catechese die wij in de armste parochies geven en bij de bezoeken aan de armen van Onze Lieve Vrouw.[5]

Jullie weten dat onze Vader in de hele wereld ontelbare initiatieven ten gunste van de armen heeft bevorderd en don Álvaro is dezelfde weg gevolgd. In bijeenkomsten met groepen volwassenen of jongeren nodigde hij iedereen uit om voor de minder bedeelden te zorgen door projecten die konden helpen de noden op het gebied van opvoeding, gezondheid, werk, enz. te lenigen, en die een concrete manier zijn om God dichter bij de mensen en de mensen dichter bij God te brengen. Hij heeft deze verantwoordelijkheid ook gevoed onder ondernemers, industriëlen, bankiers en in het algemeen onder mannen en vrouwen die over financiële middelen beschikten. Hij sprak over de mogelijkheid dergelijke initiatieven van de grond te krijgen of te steunen, en dit als een plicht te beschouwen die voortvloeit uit de rechtvaardigheid en de naastenliefde die het christelijke handelen horen te bezielen, en uit oprechte liefde voor al onze broeders en zusters van de mensheid.

Bij zijn pastorale bezoeken gebeurde het vaak dat hij in het verlangen om de materiële- of arbeidsomstandigheden van de plaatsen die hij bezocht te verbeteren, bij de gelovigen en medewerkers van het Werk aandrong om in deze lijn nieuwe ideeën te ontwikkelen. Zo gebeurde het onder andere in 1987 tijdens zijn verblijf in de Filippijnen toen hij de noden van talloze armen zag. Hij suggereerde zijn toehoorders in Cebú en Manila om centra voor beroepsvorming en sociaal werk op te zetten. Die zijn een prachtige realiteit geworden.Op andere momenten wist hij in te gaan op verzoeken van leden van de kerkelijke hiërarchie die het priesterlijk hart van don Álvaro kenden, zoals gebeurde bij het pastorale bezoek aan Congo in 1989. Op verzoek van de voorzitter en de secretaris van de bisschoppenconferentie heeft hij enkele gelovigen en medewerkers van het Werk aangespoord om de mogelijkheid te overwegen – met persoonlijke verantwoordelijkheid en professionaliteit – een polikliniek die ze hadden om te zetten in een ziekenhuis, waar behalve de autochtone bevolking ook de priesters en religieuzen, ook uit andere landen, die in dit land werkten terecht zouden kunnen. Dit project is heel doeltreffend en biedt duizenden personen in het ziekenhuis of polikliniek gespecialiseerde hulp.

In zijn ijver om de praktijk van de sociale leer van de Kerk te verspreiden, adviseerde hij christelijk geïnspireerde opleidingen op te zetten voor de vorming van ondernemers en leidinggevenden, zoals de heilige Jozefmaria al had gedaan. Maar hij stelde zich niet tevreden met alleen westerse landen, hij drong erop aan deze projecten ook in ontwikkelingslanden op te zetten in het besef dat ze belangrijk zijn voor de oplossing van de problemen die voortvloeien uit de buitensporige sociale ongelijkheid.

In een van zijn pastorale brieven gaf don Álvaro bij het commentaar op de parabel van de barmhartige Samaritaan nieuwe nuances aan de manier om de rechtvaardigheid en de naastenliefde te verenigen wat zo karakteristiek is voor de christenen die midden in de wereld leven en zich daar heiligen. “De inzet om, zoals de goede Samaritaan, de materiële noden van de naaste zoveel mogelijk te lenigen en te verhelpen, zonder de overige plichten die ieder heeft te verwaarlozen – schreef hij – kenmerkt het samengaan van de priesterlijke ziel met de lekenmentaliteit.”[6]God vraagt ons om allereerst ons beroepswerk en de gewone plichten van onze eigen levensstaat te heiligen. En te midden van deze bezigheden – ging don Álvaro verder – “laat de Heer ons in contact komen met de armoede en het leed van anderen. Het is een duidelijk teken dat jullie met een priesterlijke ziel werken als jullie je er niet aan onttrekken, niet onverschillig blijven. En een niet minder duidelijk teken is dat jullie het doen zonder de overige plichten die jullie moeten heiligen te verwaarlozen.”[7]

We lopen het risico ervan te dromen dat we volken en mensen ver van ons vandaan helpen en de noden vergeten van de mensen rondom ons die ook verwachten dat wij met geduld en liefde naar hun zorgen luisteren, dat wij hun een gerichte raad geven, kortom dat wij ze onze tijd geven. Dat is het moment om te doen zoals de herbergier van de parabel die de zorg voor de mishandelde man op zich nam door hem in zijn huis op te nemen. Don Álvaro zei bij een overweging over deze geschiedenis: “Jullie kunnen hetzelfde doen bij jullie werk, want ieder beroep biedt op een of andere directe manier de gelegenheid om iets te doen voor wie dat nodig hebben.”[8] Hoeveel belang hechten jij en ik aan de armoede van degenen die alles, of iets heel noodzakelijks, missen? Reageer je met bovennatuurlijke zin wanneer je bedelaars ontdekt?Als je zo veel ellende in enkele werelddelen ziet, hoe is dan je gebed voor die landen en mensen?

De paus heeft, in zijn voortdurende aandacht voor de armen en voor degenen die leven aan de rand van de samenleving, herhaald dat hij doelt op alle behoeftige mensen, zowel in onze buurt als ver van ons af. Het evangelie is er voor iedereen! Het ‘gaan naar de armen’ betekent niet dat wij ‘verpauperen’ of een soort ‘geestelijke bedelaars’ worden. Nee, nee, dat betekent het niet. Het betekent dat wij naar het vlees van Jezus dat lijdt moeten gaan; maar het vlees van Jezus lijdt ook in diegenen die Hem niet kennen bij hun studie, met hun intelligentie, met hun cultuur. Dáár moeten wij heen! Daarom gebruik ik graag de uitdrukking ‘tot het uiterste gaan’, tot de uiterste hoeken van het bestaan. Naar allen, naar iedereen, vanaf de fysieke en reële armoede tot de intellectuele armoede die ook reëel is. Alle uitersten, alle kruispunten der wegen: daarheen gaan. En daar het zaad van het evangelie zaaien met ons woord en getuigenis.[9]

Ik ben blij met de berichten over de vermenigvuldiging van de werken van barmhartigheid die, trouw aan de geest van de heilige Jozefmaria, op de plaatsen worden gerealiseerd waar we apostolisch werkzaam zijn, zowel in het werk met jongeren als met volwassenen. Met meer liefde omgaan met de zieke die thuis woont of in een ziekenhuis ligt, samenwerken met een voedselbank, zorg voor de armlastigen van een sloppenwijk of de armen die zich schamen en hun situatie verbergen, gezelschap bieden aan oude mensen in een tehuis of aan degenen die in de gevangen zitten zonder dat iemand zich om hen bekommert… Dit alles helpt ons bovendien op een uitstekende manier ons voor te bereiden op de zaligverklaring van don Álvaro. Kort geleden heb ik jullie verzocht jullie geestelijke voorbereiding op deze gebeurtenis te verfijnen: ook de werken van barmhartigheid vormen een onderdeel van deze voorbereiding. Doe vooral meer apostolaat van de biecht: er is geen betere beoefening van de naastenliefde dan degenen die door de zonde van God zijn verwijderd tot Hem te doen naderen.

De zaligverklaring van de zeer geliefde don Álvaro is er een mooie aanleiding voor – dat vraag ik de Heer en zijn moeder de allerheiligste Maagd Maria – dat duizenden mensen, op de eerste plaats wijzelf, meer van Christus en de Kerk gaan houden. Laten we vragen dat het een moment van speciale broederlijkheid mag zijn en een gelegenheid te meer om allen die in deze jaren waarin het Werk onderweg is, op de een of andere manier hebben deelgenomen aan zijn geest en apostolaat, onze vriendschap en ook onze liefde te geven. Ik ben er zeker van dat don Álvaro op een bijzondere manier voor ieder van deze vrouwen en mannen een voorspreker zal zijn.Zoals altijd vraag ik jullie voor mijn intenties te bidden. Nu ook voor de vruchten van de reis die ik in de tweede helft van deze maand naar verschillende landen van Centraal-Amerika denk te maken.

Met alle genegenheid zegent jullie

jullie Vader

+ Javier

Pamplona, 1 juli 2014


1. Don Álvaro, Brief, 1-7-1985 (‘Familiebrieven’, I, nr. 173).

2.Mt 25, 35, 40.

3. Paus Franciscus, Homilie 3-7-2013.

4. Don Álvaro, Aantekeningen van een familiebijeenkomst, 4-3-1988.

5. Heilige JozefmariaInstrucción, 8-12-1941, nr. 57.

6. Don Álvaro, Brief, 9-1-1993, nr. 20 (‘Familiebrieven’, III, nr. 387).

7. Ibid.

8. Ibid., nr. 21 (‘Familiebrieven’, III, nr. 388).

9. Paus Franciscus, Toespraak tot de diocesane raad van Rome, 17-6-2013.

______________________________________________________________________________________________________

Copyright © Prælatura Sanctae Crucis et Operis Dei