Brief van de prelaat (april 2007)

Brief van Mgr. Javier Echevarría aan de leden van het Opus Dei. In april staat de prelaat stil bij de gebeurtenissen die we vieren in de Goede Week en nodigt uit om te gaan met Jezus Christus, de mens geworden God.

Veelgeliefden, moge Jezus mijn dochters en zonen bewaren!

Vandaag begint de Goede Week, de belangrijkste week van het jaar, want we herdenken de centrale gebeurtenissen van onze verlossing. Laten we hopen dat ieder van ons deze persoonlijk beleeft –of beter gezegd, herleeft– door Jezus te vergezellen bij de gebeurtenissen die de liturgie ons voor ogen houdt. Met de heilige Jozefmaria vraag ik God de genade dat we met grotere diepgang versteld staan bij het beschouwen van deze mysteries.

In de eerste dagen, vanaf de feestelijke intocht in Jeruzalem, is het gemakkelijk met Jezus mee te lopen bij zijn veelvuldig komen en gaan van Betanië naar Jeruzalem, en van Jeruzalem naar Betanië. Laten we het evangelie nemen en ons in de gebeurtenissen verdiepen om Hem van heel dichtbij te vergezellen en in alles gelijke tred te houden met Hem.

Blijft stilstaan bij de uren die Hij doorbrengt in de tempel waarbij Hij probeert de schriftgeleerden en de Farizeeën voor zich te winnen die op dat moment alleen maar plannen smeedden om van Hem af te komen. Maar Jezus blijft niet stilstaan bij de schijnbare mislukking van zijn aansporingen tot bekering. Tot het laatste moment –zo zien we bij de taferelen op Golgotha– hoopt Hij dat de ziel zich opent voor de genade en zo gered kan worden. Hij leert ons om in het persoonlijke apostolaat te blijven aanhouden, ook als het resultaat soms lijkt uit te blijven. Er komen altijd vruchten uit voort.

Juist voordat zijn lijden begint, vertelt Jezus een parabel waarin de ijver voor de zielen die Hem verteert op een bijzondere manier tot uitdrukking komt. De parabel van de koning die een bruiloftsfeest gaf voor zijn zoon, en zijn dienaren uitstuurde om allen te roepen die hij tot de bruiloft had uitgenodigd, maar ze wilden niet komen (Mt. 22, 2-3). Men kan zich de verlangens van het allerbeminnelijkst hart van Jezus goed voorstellen bij het uitspreken van deze woorden. En het verwondert ons steeds weer hoe Hij aandringt: ik heb mijn maaltijd klaar, mijn ossen en het gemeste vee zijn geslacht; alles staat gereed. Komt dus naar de bruiloft (Ibid., 4).

Ook nu gebeurt vaak hetzelfde. Als wij ons echt inspannen om ons met Christus te vereenzelvigen, om alter Christus, ipse Christus te zijn, dan is het vanzelfsprekend –zoals onze Vader herhaaldelijk zei– dat het leven van Jezus op de een of andere manier in ons leven tot uitdrukking komt. Het tafereel van de genodigden voor het bruiloftsmaal uit de parabel herhaalt zich: de een is bang; de ander druk bezet; heel wat… komen met verhalen, flauwe uitvluchten. Ze willen niet. Zo voelen ze zich afgestompt, in de war, lusteloos, verveeld, verbitterd. En het is toch zo gemakkelijk de goddelijke uitnodiging van ieder ogenblik te aanvaarden, en blij en gelukkig te leven! (H. Jozefmaria, De Voor, n.67)

Onze reactie moet, zoals die van de heilige Jozefmaria, zó zijn dat we niet verslappen, maar de inzet voor het apostolaat opvoeren, in de vaste overtuiging dat geen enkele inspanning verloren gaat, ondanks het verzet van de mensen.

Laten we heel concreet volharden in het apostolaat van de Biecht. Vorig jaar rond deze tijd herinnerde de paus eraan dat opdat de viering van het Paasfeest vruchtbaar kan zijn, de Kerk aan de gelovigen vraagt in deze dagen te naderen tot het boetesacrament, dat voor ieder van ons een soort dood en opstanding betekent. (…) Laten we ons door Christus verzoenen, –voegt de heilige Vader er aan toe– om de vreugde intensiever te beleven, die Hij ons door zijn Verrijzenis geschonken heeft. De vergeving die Christus ons in het sacrament van de Boete geeft, is bron van innerlijke en uiterlijke vrede en maakt ons tot apostelen van de vrede in een wereld waar helaas verdeeldheid, lijden en de drama’s van de ongerechtigheid voortduren. (Toespraak bij de algemene audiëntie, 12-4-2006).

In het tweede gedeelte van de Goede Week vieren we het Paastriduüm, het hart van het liturgisch jaar. Laten we ons geheel verdiepen in de liturgie van deze dagen. Op Witte Donderdag danken we Jezus in de Mis in Cena Domini voor de instelling van de Eucharistie en van het priesterschap, en de voortzetting daarvan tot het einde van de tijden. Laten we Hem vergezellen bij de tabernakels –de rustaltaren– waar het allerheiligst Sacrament bewaard wordt tot de middag van Goede Vrijdag als herinnering aan de uren die Jezus in eenzaamheid doorbracht, eerst in de Hof van Olijven en daarna, tijdens het schijnproces van die bittere en trieste nacht. Wees ervan overtuigd dat ons waken bij het tabernakel in deze bittere uren in zekere zin een troost voor Jezus was, die waarachtig God en waarachtig mens is.

Johannes Paulus II –aan wie de Kerk en het Werk zoveel verschuldigd zijn– was, net zoals onze Vader, een hartstochtelijk minnaar van Jezus in het sacrament. Het tabernakel trok hem aan en hij spoorde ons aan daar vaak naar toe te gaan. Zijn aankomst in de hemel, nu twee jaar geleden, zal even snel zijn geweest als wanneer hij bij zijn bezoeken en zijn apostolische reizen een tabernakel ontdekte.

Laten we op Goede Vrijdag, de herdenking van de dood van de Heer, niet alleen het vasten en de onthouding voorbeeldig in acht nemen zoals dat voor deze dag is aangegeven, en dit anderen ook in herinnering brengen en het hen vergemakkelijken. Maar laten we in deze uren ook met edelmoedigheid kleine verstervingen zoeken en ze opdragen als eerherstel voor onze zonden en die van de anderen, en daarbij de genade vragen dat veel zielen –duizenden en nog eens duizenden– het besluit nemen om Christus van dichtbij te volgen. We moeten niet bang zijn voor het kruis, mijn dochters en zonen, ook niet voor het geroddel van de mensen die er op farizeïsche wijze aanstoot aan nemen als ze zien dat de christenen zich met liefde aan het heilig kruishout vastklampen, waaraan de Heer onze dood doodde en ons vrijkocht voor het eeuwige leven. Tot welk punt houden wij van het offer? Beheerst het menselijk opzicht ons?

Op Paaszaterdag gedenken we Jezus’ graflegging. Laten we dan heel dicht bij Maria blijven, met de apostelen en de heilige vrouwen die Hem vergezelden. Zij wisten toen niet dat, na deze duistere uren, de nieuwe dag van de Verrijzenis zou aanbreken. Wij weten dat nu wel. Laten we daarom vol optimisme en hoop zijn.

Na het Paastriduüm begint de Paastijd die het toekomstige leven weergeeft dat we van God verwachten te ontvangen. Daarvan krijgen we nu al een voorproef door de hoop, vooral omdat we in de heilige Eucharistie een onderpand en een vooruitlopen op de beloofde eeuwige gelukzaligheid krijgen. Denken we dikwijls aan de hemel, vooral bij een of andere tegenslag, om onmiddellijk de bovennatuurlijke rust en vrede terug te krijgen? Gaan we vaak naar het tabernakel om daar bij Jezus te zijn en ons leven van bovennatuurlijke deugden te voeden? De eerste christenen beeldden de deugd van de hoop uit in de vorm van een anker. Het betekende dat ver van de veranderlijke omstandigheden van het leven op aarde, onze zekerheid gefundeerd is in Christus, die de hemel is binnengegaan en met zijn allerheiligste Mensheid zetelt aan de rechterhand van de Vader, daar Hij altijd leeft om voor ons ten beste te spreken (vgl. Hebr. 4, 14; 7, 25).

Christus leeft. Dat is de grote waarheid die ons geloof inhoud geeft. Jezus, die aan het kruis stierf, is verrezen. Hij heeft de dood overwonnen, heeft gezegevierd over de machten van de duisternis, over de pijn en de angst,schrijft onze Vader. En hij gaat verder: Christus leeft. Jezus is de Emmanuel: God met ons. Zijn verrijzenis getuigt dat God de zijnen niet in de steek laat. Kan een vrouw haar zuigeling vergeten? Een moeder de zoon van haar schoot? En al zou ook zij hem vergeten, Ik, Ik vergeet u nooit! (Jes. 49, 14-15). Zo had God het beloofd. En Hij heeft zijn belofte ingelost.(H. Jozefmaria, Als Christus nu langskomt, n.102).

In zijn recente post-synodale apostolische exhortatie Sacramentum caritatis herinnert Benedictus XVI er onder andere aan dat ons met name in de eucharistische liturgie een voorsmaak is gegeven van de eschatologische vervulling waarnaar elke mens en heel de schepping onderweg is (cfr. Rom. 8, 19 e.v.) De mens is geschapen voor het ware en eeuwige geluk, dat alleen de liefde van God kan geven.(…) Dit uiteindelijke doel is in werkelijkheid Christus de Heer zelf, de overwinnaar over zonde en dood, die op een bijzondere wijze tegenwoordig komt in de eucharistieviering. Ook al zijn wij in deze wereld ‘vreemdelingen en ballingen’ (1 Petr. 2, 11), toch delen wij door het geloof al in de volheid van het verrezen leven. Door haar sterk eschatologische karakter te laten zien, biedt de eucharistische maaltijd hulp aan onze vrijheid die nog onderweg is (post-synodale apostolische exhortatie Sacramentum caritatis, 22-1-2007, n.30).

Jezus is de onzichtbare, maar werkelijke metgezel op onze weg, die altijd bij ons is en op ons wacht in het tabernakel, waar Hij zijn nabijheid laat zien. Hoe anders zou ons leven er uit zien als we ons op elk moment inderdaad zouden leiden door de zekerheid –vol geloof, hoop en liefde– die de heilige Jozefmaria bezielde! Laten we vol vertrouwen zijn voorspraak inroepen, opdat hij ons een duwtje geeft om echt mannen en vrouwen te zijn die op de Eucharistie gericht leven. De 23ste april, de datum van zijn eerste heilige communie, is daarvoor een uitstekende gelegenheid. Laten we leren Hem iedere dag weer te zeggen; “Heer, ik houd van U” en ook proberen Hem dat met daden te tonen.

Laten we veel voor de paus bidden; voor zijn persoon en zijn intenties. De last die op zijn schouders rust, is enorm. De goddelijke voorzienigheid rekent op deze gebeden en offers om hem te sterken en zijn woorden doeltreffend te maken. Op 16 april zal hij tachtig jaar worden, en de 19de zal de tweede verjaardag van zijn verkiezing zijn. Laten we God danken voor het geschenk aan de Kerk in de persoon van Benedictus XVI.

We herinneren ons allemaal hoe de heilige Vader, tijdens de Mis waarmee hij zijn pontificaat begon, de christenen om de steun van het gebed vroeg. En in 2006, bij de eerste verjaardag van zijn pontificaat, maakte hij de kanttekening: Ik ben er steeds meer van overtuigd dat ik op eigen krachten deze taak, deze zending, niet zou kunnen vervullen. Maar ik voel ook dat jullie mij helpen ze te vervullen. Zo sta ik in gemeenschap met jullie en samen kunnen we de opdracht van de Kerk vooruit brengen (…). Van harte wil ik allen danken die mij op verschillende manieren van dichtbij volgen, of mij van veraf op geestelijke wijze volgen met hun trouw en hun gebed! Aan ieder vraag ik mij te blijven steunen en God te vragen dat Hij mij een zachtmoedig en vastberaden herder van zijn Kerk maakt. (Toespraak bij de algemene audiëntie, 19-4-2006)

Laten we ons in de tegenwoordigheid van God onderzoeken hoe onze vereniging met de paus is: eenheid van gebeden, van genegenheid en voornemens. Bidden we elke dag veel voor de intenties van de heilige Vader? Dragen we de offers op en ontzeggen we ons dingen die ons moeite kosten? Moedigen we andere mensen aan om te bidden, en tijden van hun werk en kleine verstervingen voor de paus op te dragen? Verspreiden wij zijn onderricht –dat de leer van Christus is– en verdedigen we ze tegen aanvallen in de publieke opinie of in persoonlijke gesprekken?

Verminder jullie gebeden voor mijn intenties niet.

Met alle liefde zegent jullie,

jullie Vader

+ Javier

Rome, 1 april 2007.