Doen zij niet aan zelfkastijding?

John Wauck, priester van het Opus Dei in Rome, geeft zijn visie op de schromelijk overdreven vormen van lichamelijke versterving in De Da Vinci Code.

John Wauck, priester van het Opus Dei in Rome.

Na lezing van het boek De Da Vinci Code en het zien van de trailer van de verfilming ervan, is het waarschijnlijk veilig om zeggen: “Oh ja, die kerels die een boetegordel gebruiken en zichzelf tot bloedens toe bewerken met een zweep.” Dit is de indruk van het Opus Dei die de meeste mensen zullen overhouden aan De Da Vinci Code.

Om de leden van het Opus Dei op deze manier te karakteriseren, is even belachelijk als het op vergelijkbare wijze karakteriseren van de Zusters van Moeder Teresa vanwege hun (in wezen identieke) manier van verstervingen: eh, ja… de Missionaries of Charity … degenen die een boetegordel en een zweepje gebruiken. Dit is maar al te waar, maar slaan we hier de plank niet een beetje mis? Iedereen weet dat dit absoluut niet weergeeft wat deze Zusters van de Naastenliefde doen en het weerspiegelt evenmin wat het Opus Dei doet.

Natuurlijk, het antwoord op de vraag in de titel is: “Ja ... net als voor een relatief groot aantal heiligen en ontelbare niet-heiligverklaarde christenen van vandaag als door de geschiedenis heen.” Om de waarheid te zeggen, het is niet eens zo’n belangrijk punt. Iedereen die geshockeerd is door deze gewoonten, is eenvoudigweg niet bekend met de ascetische tradities van het christendom.

Traditie

Met een voorbeeld kan ik illustreren wat ik bedoel. Don Juan de Palafox y Mendoza (1600 – 1659) was aartsbisschop en onderkoning van Mexico. Nadat hij in 1629 priester werd gewijd, begon hij met boetedoening en versterving, die hij aanduidde als zijn “regel van vrijwillige boetedoening” (“Regla de Penitencia Voluntaria”). Hij deed hiervoor het volgende: drie maal daags het gebruik van de discipline (het zweepje), zoals de heilige Dominicus; het dragen van de boetegordel, zoals de heilige Bruno; slapen op een plank, zoals de heilige Franciscus; zich onthouden van het eten van fruit, zoals de heilige Bernardus; op vrijdag alleen azijn vermengd met olie drinken, zoals Henry Suso.

Het moge duidelijk zijn dat met zijn gewoonten van boetedoening en versterving, deze beroemde bisschop uit het tijdperk van de Barok, zichzelf voegde in de grote traditie van de christelijke ascese.

Realiteit binnen het Opus Dei

De werkelijkheid in het Opus Dei totaal anders dan we kunnen lezen in De Da Vinci Code. Eigenlijk ben ik een beetje bang, dat iemand die de film gezien heeft en vervolgens het echte zweepje en boetegordel te zien krijgt, de slappe lach krijgt. Het is alsof je naar een duel gaat en iemand verwacht met een punt 44 Magnum en in plaats daarvan geconfronteerd wordt met een waterpistool.

In De Da Vinci Code is de boetegordel een met knopen voorziene leren riem, bezet met metalen haakjes die in het vlees snijden en Silas overvloedig doen bloeden.

In werkelijkheid is de boetegordel – ook wel cilicium genoemd – een metalen kettinkje met scherpe punten die naar binnen wijzen. Geen leer, geen riem, geen knopen. Natuurlijk, het is niet comfortabel (het is per slot van rekening boetedoening), maar het mag vanzelfsprekend niet snijden in het vlees of bloedingen veroorzaken. De versie die gebruikt wordt door leden van het Opus Dei, wordt om het dijbeen gedragen en wordt binnen het Opus Dei gewoonlijk twee uur per dag gedragen – behalve op zondagen, feestdagen en bepaalde tijden in het jaar. Overigens, verreweg de meeste leden gebruiken hem niet.

In De Da Vinci Code is de discipline een “stevig touw voorzien van knopen”, waarmee Silas zijn rug afranselt totdat het bloed vloeit.

In werkelijkheid is de discipline een stukje genoopt koord (net zoals het cilicium is het klein; het past in een gesloten hand), dat gebruikt wordt op iemands zitvlak. Het wordt eens per week gebruikt. Het is moeilijk om je de discipline voor te stellen die bloedingen veroorzaakt, en al helemaal als men weet dat deze binnen het Opus Dei slechts gebruikt wordt gedurende een kort gebed, zoals het Onze Vader of een Weesgegroet.

Iedereen die meer hierover wil weten, zou ik aanraden het hoofdstuk over lichamelijke versterving te lezen in het boek over het Opus Dei van John Allen*. Hij spreekt hierin over bepaalde Italiaanse nonnen die boetgordels en disciplines maken voor verschillende groepen en individuen binnen de Kerk. Hij vermeldt zelfs de prijslijst. Daaruit blijkt dat de leden van het Opus Dei de kleinst op de markt verkrijgbare modellen gebruiken.

Innerlijke versterving

Wat je in feite in de roman leest is in verschillende opzichten op een grove manier misleidend. Niet alleen de fysieke beschrijving is onjuist, maar ook de psychische en de theologische betekenis van dergelijke gebruiken.

Laten we het eerst hebben over de terminologie. Ondanks de indruk die gewekt wordt door De Da Vinci Code, is de uitdrukking “lichamelijke versterving” niet synoniem met het gebruik van boetegordel en discipline. Lichamelijke versterving is een veel breder begrip. Het omvat elke andere vorm van lichamelijk lijden dat gedragen wordt met christelijke geest. Het refereert aan zowel “passieve versterving” – geduldig het leed en de pijn dragen van het leven van alledag – als “actieve versterving” – zelfopgelegde vormen van lijden. De bekendste vorm van actieve lichamelijke versterving is het vasten, maar er zijn vele andere vormen. Bij het lezen van de biografieën van de heiligen komen we een waaier aan zelfopgelegde “verstervingen” tegen. De boetgordel en de discipline vormen slechts een deel van deze traditie.

Zoals het adjectief “lichamelijk” impliceert, zijn er andere “niet-lichamelijke” vormen van versterving. Zij worden vaak aangeduid met “innerlijke verstervingen”. Bijvoorbeeld, in zijn boek De Weg schrijft de stichter van het Opus Dei, heilige Jozefmaria Escrivá: “Dat treffende woord, die grap die je binnensmonds hebt gehouden; een vriendelijke glimlach voor wie je lastig valt; dat stilzwijgen tegenover een onrechtvaardige beschuldiging; een welwillend gesprek met vervelende en ongelegen komende mensen; inschikkelijkheid ten aanzien van de lastige gewoonten van degenen met wie je dagelijks te doen hebt en die je op je zenuwen werken..., dit alles, met volharding beoefend, is degelijke innerlijke versterving” (nr. 173).

Bijbelse oorsprong van lichamelijke versterving

Het christelijke gebruik van lichamelijke verstervingen is geworteld in de Bijbel. In het Nieuwe Testament schrijft de heilige Paulus: “Altijd dragen wij het sterven van Jezus in ons lichaam mee, opdat ook het leven van Jezus zich in ons lichaam openbaart” (2 Kor 4, 10). Het Latijnse woord dat hier met “sterven” is vertaald, is in werkelijkheid “mortificationem” – de Latijnse tekst luidt: “semper mortificationem Iesu in corpore circumferentes” – de uitdrukking “lichamelijke versterving” heeft daar haar oorsprong.

Tegenwoordig zijn de boetegordel en de discipline nog steeds in gebruik, ofschoon minder vaak dan ooit de gewoonte was. Ze kunnen bij veel mensen vreemd en grotesk overkomen, maar ze worden gedragen door de christelijke traditie . De boetegordel is niets meer dan moderne variant van de uit paardenhaar geweven stof of boetekleed uit de oudheid, en het zweepje werd populair als comfortabele vervanging voor het lange vasten dat in de Middeleeuwen vaak werd opgelegd als penitentie bij de biecht.

In zak en as

De meeste mensen zijn bekend met de gewoonte van het vasten als boetedoening en de bijbelse uitdrukking “in zak en as zitten”. Jezus spreekt in het Nieuwe Testament over beide: “Jezus antwoordde: ‘Kunnen bruiloftsgasten soms rouwen zolang de bruidegom bij hen is? Maar er zullen dagen komen dat de bruidegom van hen is weggenomen, en dan zullen ze vasten’.” (Mt 9, 15); “Wee u, Chorazin! Wee u, Betsaïda! Als in Tyrus en Sidon de machtige daden verricht waren die bij u verricht zijn, zouden ze zich allang in zak en as bekeerd hebben” (Mt 11, 21). Natuurlijk vasten de mensen nog steeds en leeft de bijbelse as voort in de traditie van Aswoensdag, maar het uiterlijk daargelaten is de zak niet verdwenen omdat het nog steeds voorkomt in de vorm van de boetegordel.

In het bijbelverhaal van de wijngaard van Achab en Nabot lezen we: “Toen Achab deze woorden hoorde, scheurde hij zijn kleren, trok een boetekleed aan over zijn blote lichaam en vastte; hij liep terneergeslagen rond en ging in het boetekleed slapen” (1 Kon 21, 27). Het Latijnse woord voor “boetekleed” is hier “cilicio”. In essentie verwijst het naar een stof gemaakt van geitenhaar of paardenhaar. In deze gebeurtenis zien we dat het samen gaat met vasten. We vinden hetzelfde taalgebruik elders in het Oude Testament: “En als zij ziek waren dan kleedde ik mij in een boetezak en kastijdde mij met vasten” (Ps 35, 13; het Latijn is “induebar cilicio”).

Kortom, we bevinden ons op het gebied van de bijbelse boetedoening. Het Latijnse woord voor boetekleed “cilicium” komt van het Griekse “kilikion” van “Kilikia” – de Griekse naam van het gebied “Cilicia” in Klein Azië, vanwege de ruwe oncomfortabele stof die werd gemaakt van het haar van de Ciliciaanse geit.

Hulpmiddel om het vlees te temperen

Wat de discipline betreft, het was de in de elfde eeuw levende heilige Petrus Damianus die deze populair maakte. In het boek ‘Lives of Saints’ van Butler lezen we: “Deze heilige beval ons het gebruik van de discipline aan, ter onderwerping en versterving van het vlees. Het werd gebruikt ter vervanging van lange perioden van vasten. Drieduizend zweepslagen onder het reciteren van dertig psalmen zijn voor de duur van een jaar een bijbelse vorm van boetedoening.” Interessant is wat Butler vervolgens schrijft: “Sir Thomas More, de heilige Franciscus van Sales en anderen getuigen, dat deze vorm van versterving een belangrijk hulpmiddel is om het vlees te temperen en het te laten wennen aan de boetedoening. Maar ook om de hardheid van het hart en geestelijke dorheid te voorkomen, en ook om de ziel te bewegen tot berouw. Maar het gevaar voor misbruik, overdaad en eigenaardigheden moeten worden vermeden. Andere gewone lichamelijke verstervingen, zoals waken (bijvoorbeeld een nachtwake) of vasten zijn over het algemeen raadzamer.”

Juist deze nadruk op een meer gewone lichamelijke versterving is de benadering van het Opus Dei. De strikte grenzen die Opus Dei aanhoudt wat het gebruik van de boetegordel en het zweepje betreft – nogmaals: verreweg de meeste leden van het Opus Dei gebruiken het niet – weerspiegelen de wijsheid van Butler’s woorden. In De Da Vinci Code schendt Silas op een flagrante wijze deze beperkingen, zoals overigens Dan Brown ook opmerkt. Indien een lid van het Opus Dei er op zou staan om hetzelfde te mogen doen wat Silas doet, zou hem onmiddellijk de deur worden gewezen.

Het belangrijkste punt van mijn verhaal is – om de fantasiewereld in De Da Vinci Code achter ons te laten – dat sprekend over de boetegordel en de discipline, we ons niet bevinden in de wereld van zwepen en kettingen van masochistische “monniken”. We hebben het over een variant van het bijbelse boetekleed en vasten.

* John Allen, Opus Dei: The First Objective Look Behind the Myths and Reality of the Most Controversial Force in the Catholic Church. Doubleday/Penguin, 2005.

John Wauck // davincicode-opusdei.com