Paulus en het kennen van Jezus

In zijn serie Pauluscatecheses sprak paus Benedictus XVI tijdens de algemene audiëntie van 8 oktober over de relatie met de historische Jezus.

1. Beste broeders en zusters,

in de laatste catechesen over Sint Paulus heb ik gesproken over de ontmoeting met de verrezen Christus, die zijn leven ten diepste heeft veranderd, en vervolgens over zijn relatie met de Twaalf Apostelen die door Jezus (zelf) geroepen zijn - in het bijzonder zijn relatie met Jacobus, Kefas en Johannes - en over zijn relatie met de Kerk van Jeruzalem. Nu blijft nog de vraag over naar wat Paulus over de aardse Jezus heeft geweten, over Zijn leven, Zijn onderricht, Zijn lijden.

Alvorens op dit vraagstuk in te gaan, kan het nuttig zijn te bedenken dat Sint Paulus zelf twee wijzen van Jezus kennen onderscheidt en meer in het algemeen twee manieren om iemand te kennen. Hij schrijft in de Tweede Brief aan de Korintiërs: “Daarom kennen wij voortaan niemand meer naar menselijke maatstaven (lett: naar het vlees); en al hebben wij Christus op die manier (lett: naar het vlees) gekend, nu kennen wij (Hem zo) niet meer” (2 Kor. 5, 16). “Naar het vlees” kennen, op vleselijke manier, wil zeggen: alleen op uitwendige manier, volgens uitwendige criteria kennen:je kunt iemand diverse keren hebben gezien, en dus zijn gelaatstrekken kennen en de verschillende details van zijn gedrag: hoe hij spreekt, hoe hij zich beweegt, enzovoort. En toch, ook al ken je iemand op deze manier, je kent hem nog niet werkelijk, je kent nog niet de kern van zijn persoon. Alleen met het hart wordt iemand echt als persoon gekend. Zo hebben de Farizeeën en de Sadduceeën Jezus op zo’n uitwendige manier gekend, ze hebben zijn leer vernomen en zoveel details over Hem gehoord, maar ze hebben Hem niet in Zijn waarheid gekend.

Een analoog onderscheid komen we tegen in een woord van Jezus. Na de gedaanteverandering vraagt Hij aan de Apostelen: “Wie zeggen de mensen dat Ik ben?” en “En gij, wie zegt gij dat Ik ben?”. De mensen kennen Hem, maar oppervlakkig. Ze weten diverse dingen van Hem, maar hebben Hem niet echt gekend. De Twaalf daarentegen, dankzij de genade van de vriendschap waardoor het hart er bij betrokken raakt, hebben minstens in substantie begrepen en zijn begonnen in te zien wie Jezus is. Ook vandaag de dag bestaat dit onderscheid in kennis: er zijn geleerde personen die Jezus onder heel veel aspecten en details kennen en er zijn eenvoudige personen die van deze details geen weet hebben, maar die Hem in Zijn waarheid hebben leren kennen: “van hart tot hart”. Wat Paulus nu eigenlijk wil zeggen is dat hij Jezus zo kent, met het hart, en dat Hij zo een wezenlijke kennis heeft van Hem heeft als Persoon in zijn waarheid, en vervolgens in tweede instantie, dat hij details over Hem weet.

2. Na dit te hebben gezegd, blijft toch de vraag: wat heeft Paulus geweten van het concrete leven, van de woorden, het lijden, de wonderen van Jezus? Het schijnt vast te staan dat hij Hem tijdens zijn aardse leven niet heeft ontmoet. Door middel van de Apostelen en de jonge Kerk heeft hij zeker details leren kennen van het aardse leven van Jezus. In zijn Brieven kunnen wij drie soorten verwijzingen vinden naar de Jezus van vóór Pasen.

Op de eerste plaats is er sprake van expliciete en rechtstreekse verwijzingen. Paulus spreekt over de davidische afkomst van Jezus (vgl. Rom. 1, 3), kent het bestaan van zijn “broeders” of bloedverwanten (1 Kor. 9, 5; Gal. 1, 19), kent het verloop van het Laatste Avondmaal (vgl. 1 Kor. 11, 23), kent andere woorden van Jezus, bijvoorbeeld over de onontbindbaarheid van het huwelijk (vgl. 1 Kor. 7, 10; Mc. 10, 11-12), over de noodzaak dat wie het Evangelie verkondigt door de gemeenschap onderhouden wordt in zoverre de arbeider zijn loon waard is (vgl. 1 Kor. 9, 14; Lc. 10, 7); Paulus kent de woorden welke door Jezus zijn uitgesproken bij het Laatste Avondmaal (vgl. 1 Kor. 11, 24-25; Lc. 22, 19-20) en kent ook het kruis van Jezus. Dit zijn rechtstreekse verwijzingen naar woorden en feiten uit het leven van Jezus.

3. Op de tweede plaats kunnen we in sommige zinnen uit de Brieven van Paulus enkele zinspelingen vermoeden op de overlevering waar de synoptische Evangelies van getuigen. Zo laten zich bijvoorbeeld de woorden die we in de eerste Brief aan de Tessalonicensen lezen, volgens welke “de dag des Heren komt als een dief in de nacht” (1 Tess. 5, 2), niet uitleggen met een verwijzing naar oudtestamentische profetieën, want de vergelijking met de nachtelijke dief is alleen te vinden in het Evangelie van Matteüs en Lucas, en is dus juist aan die synoptische overlevering ontleend. Zo hoor je ook, wanneer we lezen dat “wat voor de wereld dwaas is, God heeft uitverkoren…” (1 Kor. 1, 27-28), de trouwe echo van het onderricht van Jezus over de eenvoudigen en armen (vgl. Mt. 5, 3; Mt. 11, 25; Mt. 19, 30). Vervolgens zijn daar de woorden die door Jezus in messiaanse jubel zijn uitgesproken: “Ik prijs U, Vader, Heer van hemel en aarde, omdat Gij deze dingen verborgen gehouden hebt voor wijzen en verstandigen, maar ze hebt geopenbaard aan kinderen” (Mt. 11, 25; Lc. 10, 21). Paulus weet - het is zijn ervaring als missionaris - hoe waar deze woorden zijn, dat namelijk juist de eenvoudigen hun hart hebben geopend voor de kennis van Jezus.

Ook de zinspeling op de gehoorzaamheid van Jezus “tot de dood”, die te lezen staat in Filippensen 2, 8 (Fil. 2, 8) kan niet anders dan de totale bereidheid oproepen van de aardse Jezus om de wil van Zijn Vader te doen (vgl. Mc. 3, 35; Joh. 4, 34). Paulus kent dus het lijden van Jezus, Zijn kruis, de wijze waarop Hij de laatste ogenblikken van Zijn leven beleefd heeft. Het kruis van Jezus en de overlevering over dit gebeuren van het kruis staat centraal in het Paulinische Kerugma. Een andere steunpilaar voor het leven van Jezus zoals Sint Paulus dat gekend heeft, is de Bergrede, waarvan hij enkele elementen bijna letterlijk aanhaalt: wanneer hij aan de Romeinen schrijft: “Bemint elkander…Zegent hen die u vervolgen…Leeft met alle mensen in vrede… overwin  het kwade door het goede” (vgl. Rom. 12,  10-21). In zijn Brieven is er dus een trouwe weerspiegeling van de Bergrede (Mt. 5-7).

4. Tenslotte is het mogelijk nog een derde manier tegen te komen waarop de woorden van Jezus in de Brieven van Paulus aanwezig zijn: dat is wanneer hij een soort transpositie, een omzetting maakt van de overlevering van vóór Pasen naar de situatie van ná Pasen. Een voorbeeldthema is hier dat van het Rijk van God. Het staat zeker centraal in de prediking van de historische Jezus (vgl. Mt. 3, 2; Mc. 1, 15; Lc. 4, 43). Bij Paulus kan men van een transpositie, een omzetting van deze thematiek spreken, omdat het evident is dat na de verrijzenis Jezus in eigen Persoon, de Verrezene, het Rijk van God is. Het Rijk komt daar waar Jezus komt. En zo wordt het thema van het Rijk van God, waarin het mysterie van Christus geanticipeerd wordt, omgezet in Christologie.

Toch gelden dezelfde gesteltenissen die door Jezus gevraagd worden om het Rijk van God binnen te gaan op exact dezelfde wijze voor Paulus met betrekking tot de rechtvaardiging door het geloof: zowel het binnengaan in het Rijk als de rechtvaardiging vragen om een houding van grote nederigheid en openheid (disponibiliteit), vrij van aanmatigingen, om de genade van God te kunnen ontvangen. De gelijkenis bijvoorbeeld van de Farizeeër en de tollenaar (vgl. Lc. 18, 9-14) geeft een onderricht dat zich precies zo bij Paulus laat vinden, wanneer hij insisteert op de verschuldigde uitsluiting van alle zelfroem ten overstaan van God. Ook de uitspraken van Jezus over de Farizeeën en de ontuchtige vrouwen die meer ontvankelijk zijn voor het Evangelie dan de Farizeeën (vgl. Mt. 21, 31; Lc. 7, 36-50), en zijn keuze om met hen aan tafel te gaan (vgl. Mt. 9, 10-13; Lc. 15, 1-2) is helemaal vergelijkbaar met de leer van Paulus over de barmhartige liefde van God voor de zondaars (vgl. Rom. 5, 8-10; Ef. 2, 3-5). Zo wordt het thema van het Rijk Gods op een nieuwe wijze voorgesteld, maar steeds in volledige trouw aan de overlevering met betrekking tot de historische Jezus.

5. Een ander voorbeeld van getrouwe omzetting van de kern van de leer zoals die van Jezus is vernomen, is te vinden in de “titels” die op Hem teruggaan. Voor Pasen spreekt Hij over Zichzelf als Mensenzoon; na Pasen wordt het duidelijk dat de Mensenzoon ook Zoon van God is. Daarom is de titel waar Paulus de voorkeur aan geeft om Jezus aan te duiden “Kyrios”, “Heer” (vgl. Fil. 2, 9-11), wat de godheid van Jezus aangeeft. Met deze titel verschijnt de Heer Jezus in het volle licht van Zijn verrijzenis. Op de Olijfberg, op het moment van de uiterste doodsangst van Jezus, hadden de leerlingen voordat ze in slaap vielen gehoord hoe Hij met de Vader sprak en Hem “Abba - Vader” noemde. Het is een heel vertrouwelijk woord, equivalent aan ons “pappa”, wat alleen door kleine kinderen wordt gebruikt tegen hun vader. Tot op dat moment was het ondenkbaar dat een Jood zo’n woord zou gebruiken om zich tot God te wenden; maar Jezus, die waarachtig Zoon is, spreekt in dit uur van intimiteit zo en zegt: “Abba, Vader”. In de Brieven van Sint Paulus aan de Romeinen en aan de Galaten klinkt dit woord, dat toch de exclusiviteit van het Zoonschap van Jezus uitdrukt, verrassenderwijs uit de mond van de gedoopten (vgl. Rom. 8, 15; Gal. 4, 6), omdat zij de “Geest van de Zoon” hebben ontvangen en die Geest nu in zich dragen en zoals Jezus en met Jezus als ware zonen tot hun vader kunnen spreken, “Vader" kunnen zeggen omdat zij zonen in de Zoon zijn geworden.

6. Tenslotte zou ik nog op de heilsdimensie willen wijzen van de dood van Jezus, zoals we die vinden in het Evangeliewoord volgens welke “de Mensenzoon niet is gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en Zijn leven te geven als losprijs voor velen” (Mc. 10, 45; Mt. 20, 28). De getrouwe reflectie van dit woord van Jezus komt te voorschijn in de leer van Paulus over de dood van Jezus als losprijs (vgl. 1 Kor. 6, 20), als verlossing (vgl. Rom. 3, 24), als bevrijding (vgl. Gal. 5, 1) en als verzoening (vgl. Rom. 5, 10; 2 Kor. 5, 18-20). Hier ligt het centrum van de Paulinische theologie, dat is gebaseerd op dit woord van Jezus.

7. Tot besluit: Sint Paulus denkt niet aan Jezus in de hoedanigheid van historicus, als aan een persoon uit het verleden. Hij kent zeer zeker de grote overlevering aangaande het leven, de woorden, de dood en de verrijzenis van Jezus, maar hij behandelt dat alles niet als iets uit het verleden; hij brengt het als de werkelijkheid van de levende Jezus. De woorden en de handelingen van Jezus horen voor Paulus niet tot de historie, niet tot de verleden tijd. Jezus leeft nu en spreekt nu met ons en leeft door ons. Dat is de ware manier van Jezus kennen en van het opnemen van de overlevering omtrent Hem. Ook wij moeten Jezus leren kennen, niet “naar het vlees”, als een persoon uit het verleden, maar als onze Heer en Broeder, die vandaag bij ons is en die ons laat zien hoe te leven en hoe te sterven.

© 2008, Libreria Editrice Vaticana

Vertaling uit het Italiaans, alineanummering en -indeling: Past. Chr. van Buijtenen pr. (rkdocumenten.nl)

rkdocumenten.nl