Luis Eugenio Bernardo Carrascal

“Met de beste bedoelingen ergens mee te kunnen helpen bood ik hem een prentje aan met het gebed tot de stichter van het Opus Dei… en ik nodigde hem uit zich onder zijn bescherming te stellen en te bidden voor de genezing van zijn handen.”

Luis Eugenio Bernardo

“Ik ben landbouwkundig ingenieur en werk als ambtenaar op het Ministerie van Landbouw in Madrid. In de maand oktober of november van 1992 – ik kan me de dag niet precies herinneren – heb ik een voor mij onbekende meneer geholpen op mijn kantoor op het Ministerie; er was een andere man bij hem, die dierenarts was. Later wist ik dat hij Manuel Nevado Rey heet, traumatoloog is en momenteel in Almendralejo woont, in de provincie van Badajoz.

Bij het afscheid, nadat ik hen had geholpen, keek ik naar zijn handen en meteen vielen ze op, omdat ze compleet onder de wonden zaten. Ik vroeg hem wat er aan de hand was en hij zei dat hij al langere tijd leed aan een ernstige vorm van chronische radiodermatitis. Hij legde me uit dat het om afwijkingen ging die veroorzaakt waren door langdurige blootstelling van de handen aan ioniserende stralen: hij is traumatoloog en gebruikte regelmatig röntgenstraling als hulpmiddel bij het zetten van botfracturen van patiënten. Hij vertelde dat hij toen meer dan vijf maanden niet meer had kunnen opereren omdat hij zo veel last had van de zweren aan de handen.

Met de beste bedoelingen ergens mee te kunnen helpen bood ik hem een prentje aan met het gebed tot de stichter van het Opus Dei, monseigneur Josemaría Escrivá de Balaguer, die enkele maanden tevoren zalig was verklaard – herinner ik mij gezegd te hebben - en ik nodigde hem uit zich onder zijn bescherming te stellen en te bidden voor de genezing van zijn handen. Hij nam het prentje met graagte aan, bedankte voor mijn interesse en nam afscheid nadat we onze visitekaartjes hadden uitgewisseld.

Enkele dagen voor Kerstmis, kreeg ik een telefoontje van deze meneer, dokter Nevado Rey. Hij vertelde mij met grote blijdschap dat de huidafwijkingen aan zijn handen volledig waren verdwenen. Hij schreef de genezing toe aan de tussenkomst van de zalige Josemaría Escrivá de Balaguer. Hij vertelde dat naar zijn mening – en ook van zijn zoon die patholoog-anatoom is – de genezing geen enkele medische verklaring heeft.

Tijdens dat telefoongesprek zei hij mij ook dat hij in het begin, toen ik hem het prentje van de zalige Josemaría gaf, niet zoveel geloof hechtte aan de doeltreffendheid van zijn gebed. Maar dat geloof nam toe tijdens een reis van enkele dagen die hij samen met zijn vrouw naar Wenen maakte. In Wenen ging hij dagelijks in een andere kerk naar de heilige Mis. Hij merkte dat er zowel in de kathedraal als in andere kerken veel prentjes van de zalige Josemaría in verschillende talen lagen. Omdat hij daaruit kon opmaken hoe universeel de devotie tot de stichter van het Opus Dei wel niet moest zijn, nam zijn geloof in hem toe en begon hij hem met meer geloof om zijn genezing te vragen, met het vertrouwen dat de zalige Josemaría dat voor hem van Onze Lieve Heer zou kunnen verkrijgen.

Hij vertelde dat de afwijkingen aan de handen volledig hersteld waren in iets meer dan 15 dagen vanaf het moment dat hij om zijn genezing was begonnen te vragen.”

Badajoz, 19 mei 1994