De vrede en vreugde van een gelukkige vrouw

In het onrustige Spanje van de beginjaren dertig werkte María Ignacia door haar kracht, haar ziekte en haar gebed mee aan de bovennatuurlijke onderneming die de zalige Josemaría had ingezet. Paradoxaal genoeg maakte de tuberculose, die een einde aan haar leven maakte, haar tot een van de krachtigste steunpilaren van de stichter.

Deze biografie, onder de titel “La paz y la alegría” (De vrede en vreugde) van uitgeverij Rialp, geschreven door José Miguel Cejas, verschijnt op de drempel van het eeuwfeest van Josemaría Escrivá (Barbastro, 9-1-1902), die een voorname rol heeft gespeeld in het leven van María Ignacia.

Zij werd geboren in 1896 te Hornachuelos, in een dorp in het bergland van Córdoba, waar heel sterk de sociale spanningen van het Spanje van de vorige eeuw gevoeld werden. Zij was de dochter van een agnostische en liberale arts en een eenvoudige, gelovige boerenvrouw; zij vormden een kinderrijk en tamelijk welgesteld gezin.

Haar vader overleed spoedig (1916) en het gezin raakte in financiële moeilijkheden. Drie jaar later raakte Braulia, een zus van María Ignacia, besmet met tuberculose, destijds een dodelijke ziekte. María Ignacia werd kort daarna door dezelfde ziekte besmet. Tijdens de jaren twintig verkeerden de drie zussen - Benilde, María Ignacia en Braulia - in een materieel gezien moeilijke situatie en leefden ze in een maatschappij die spoedig een hevige broederstrijd zou gaan beleven.

In zulke omstandigheden trad María Ignacia krachtdadig op, in een innerlijke coherentie met haar geloof. Zij deed aan sociaal werk en ondanks de moeilijke omstandigheden om haar heen bewaarde zij een verbazingwekkende helderheid en kalmte van geest. Ten slotte moest zij Hornachuelos verlaten en opgenomen worden, vooreerst - in 1930 - in het sanatorium van Valdelasierra, in Guadarrama (Madrid), een jaar later in het ziekenhuis del Rey, waar zij naar toe ging zonder hoop op genezing.

Ontmoeting met de stichter van het Opus Dei

In dit ziekenhuis, in wat de nadagen van haar leven lijken te zijn, gedraagt deze vrouw zich niet alleen met een opmerkelijke vrede en een diepe vreugde - zoals de titel van het boek oproept - maar durft zij geloven in de boodschap van een jonge priester - Josemaría Escrivá - die in 1928, drie jaar tevoren, het Opus Dei had gesticht.

María Ignacia verzoekt op 9 april 1932 om tot het Opus Dei toe te treden en in de mate dat haar krachten het toelaten neemt zij deel aan de eerste stappen van deze instelling.

Zij durft geloven: wat zij doet is lef, een daad van onverschrokkenheid in het vijandige, antichristelijke milieu dat haar omringt.

María Ignacia versaagt niet: hoewel zij stervend is en het Opus Dei nog maar heel weinig leden heeft - een handjevol mensen - schrijft zij in geloof, denkend aan de toekomstige generaties: “Ons schone Werk zal een stap vooruit zetten; twijfel daar maar niet aan!”

Haar zussen Benilde en Braulia zijn eveneens getuigen van deze moeilijke beginjaren van het Opus Dei en van de geestelijke toewijding van de stichter tot deze vrouw, voor wie hij zorgde tot aan het ogenblik van haar dood, na een lange doodsstrijd, op 13 september 1933.

“Ik heb horen vertellen - zegt Benilde - dat het Opus Dei geboren is in de ziekenhuizen en krottenwijken van Madrid. Dat is zonder meer waar. Daar heeft mijn zus María Ignacia het Werk leren kennen en heeft zij deel uitgemaakt van het Opus Dei. Daar hebben Braulia en ik het leren kennen; we zullen de Heer er altijd dankbaar voor blijven.”

“Ik herinner mij dat ik mijn zus heb horen vertellen - schrijft Braulia, die van haar ziekte wist te herstellen - over iets wat de stichter altijd tegen hen zei: dat de Heer schrijft met gebruikmaking van elk willekeurig middel, desnoods een tafelpoot; dat Hij onevenredige middelen gebruikte, opdat men kon zien dat het Werk van Hem was. Hij sprak vaak over vertrouwen op God, over zekerheid bezitten in Hem.”

De schrijver van deze biografie heeft in deze beeldende en charmante bladzijden de eigen bronnen voor zich laten spreken, heel directe bronnen: de eigen aantekeningen van de stichter; de persoonlijke notities van de kapelaan van het ziekenhuis, José María Somoano; en de schriften van María Ignacia. Drie perspectieven die op directe en sprekende wijze enige aspecten tonen van de begintijd van het Opus Dei, die nu, bij het eeuwfeest van de stichter, bijzonder reliëf krijgt.