De tederheid van God (I): De barmhartigheid in de Heilige Schrift

In dit artikel van de serie over de barmhartigheid analyseren we de Heilige Schrift, het Woord van God, waarin de barmhartigheid van de Heer wordt geopenbaard.

Onder de dialogen van God met Mozes in het boek Exodus is er een in mysterie gehulde scène waarin Mozes de Heer vraagt hem zijn gezicht te tonen. “Je kunt Mij van achteren zien”, antwoordt de Heer, “want mijn gelaat kan niemand zien” (Ex 33,23). Toen de volheid van de tijd gekomen was, richtte Filippus hetzelfde verzoek tot Jezus, in een van die gesprekken vol vertrouwen die de apostelen met de Meester voerden: “Heer, toon ons de Vader” (Joh 14,8). En het antwoord van de vleesgeworden God liet niet lang op zich wachten: “Wie Mij ziet, ziet de Vader” (Joh 14,9).

Jezus openbaart de Vader: Wanneer wij de evangelies overwegen kunnen we de attributen van God ontdekken – waaronder bij uitstek zijn barmhartigheid – die uitgedrukt worden door de eenvoud van de woorden en het leven van Jezus. De goddelijke barmhartigheid, die God in de loop van de geschiedenis van het uitverkoren volk had betoond, schittert in het vleesgeworden Woord. In Hem, “het gelaat van de barmhartige Vader” [1]

, wordt dat tedere gebed dat de Heer Mozes had geleerd, opdat de priesters de kinderen Israëls zouden zegenen, ten volle verwerkelijkt: “Moge Jahwe u zegenen en u behoeden! Moge Jahwe de glans van zijn gelaat over u spreiden en u genadig zijn! Moge Jahwe zijn gelaat naar u keren en u vrede schenken!” (Num 6,24-26). In Jezus laat God voorgoed zijn gelaat over ons lichten en schenkt Hij ons de vrede die de wereld niet kan geven.[2]

De God die zoekt en luistert

Al vanaf de eerste bladzijden van Genesis kunnen we Gods barmhartigheid bespeuren. Na hun zonde verbergen Adam en Eva zich tussen de bomen van de tuin, omdat zij merken dat ze naakt zijn en God niet meer onder ogen durven komen. Maar de Heer komt hun onmiddellijk tegemoet: “als op dat moment door de zonde onze ballingschap van God begint, is er meteen al een belofte van terugkeer, de mogelijkheid om tot Hem terug te keren. God vraagt onmiddellijk: ‘Adam, waar ben je?’ Hij zoekt hem”.[3]

De Heer kondigt hun reeds de toekomstige triomf over het kroost van de slang aan, en maakt zelfs kleren van huiden voor de mens en zijn vrouw als een teken dat, ondanks hun zonde, zijn liefde voor hen niet is opgehouden.[4] God sluit de deur van het paradijs achter hen [5], maar opent aan de horizon de deur van de barmhartigheid: “Zo heeft God allen in ongehoorzaamheid opgesloten om allen in te sluiten in zijn ontferming” (Rom 11,32).

In het boek Exodus treedt de Heer vastberaden op om de onderdrukte Israëlieten te bevrijden. Zijn woorden aan Mozes bij het brandende braambos worden, evenals die van Genesis, door de eeuwen heen herhaald: “Ik heb de ellende van mijn volk in Egypte gezien, de jammerklachten om zijn onderdrukkers gehoord; ja, Ik ken zijn lijden. Ik daal af om mijn volk te bevrijden uit de macht van Egypte” (Ex 3,7-8). Wat een voorbeeld voor ons, die soms zo traag zijn om te luisteren en om te doen wat anderen van ons nodig hebben! God is een goede Vader, die de nood van zijn kinderen ziet en tussenbeide komt om hen te bevrijden. Eenmaal door de Rode Zee heengetrokken, in de plechtige setting van de Sinaï, openbaart de Heer zich aan Mozes als “een barmhartige en medelijdende God, lankmoedig, groot in liefde en trouw” (Ex 34,6).[6]

Een lichamelijke liefde

Psalm 86 herhaalt bijna woordelijk die woorden uit Exodus: “Deus miserator et misericors, patiens et multae misericordiae et veritatis” (Ps 86(85),15). In zijn vertaling van de Bijbel in het Latijn koos Hiëronymus ervoor om drie Hebreeuwse begrippen te vertalen met drie bijna synonieme termen, afgeleid van het woord ‘barmhartigheid’. In wezen zijn deze begrippen met elkaar verweven, maar elk ervan heeft specifieke nuances die moeten worden ontleed, als wij de realiteit willen begrijpen van Gods barmhartigheid die niet in één woord is uit te drukken.

Het bijvoeglijk naamwoord miserator dat afgeleid wordt van een woord dat ‘baarmoeder, moederschoot’ betekent, wordt in de Bijbel gebruikt om te spreken over de geboorte van een kind.[7] Miserator beschrijft de gevoelens van een moeder voor het wezen dat letterlijk vlees van haar vlees is. “Zal een vrouw haar zuigeling vergeten, een liefhebbende moeder het kind van haar schoot? En zelfs als die het zouden vergeten, Ik vergeet u nooit!” (Jes 49,15). God “wordt door ons vertederd als een moeder wanneer zij haar kind in haar armen neemt, met het verlangen alleen maar lief te hebben, te beschermen, te helpen, bereid om alles te geven, zelfs zichzelf. Dat is het beeld dat dit woord oproept. Een liefde dus die – in de goede zin – kan worden omschreven als ‘lichamelijk’”.[8] Een liefde die vooral lijdt wanneer haar kinderen haar vergeten, minachten of verwaarlozen. “Mijn volk, wat heb Ik u aangedaan en waarmee ben Ik u lastiggevallen?” (Mi 6,3). Maar deze liefde is tegelijkertijd ook altijd bereid hen te vergeven en voorbij te gaan aan die kilheid, omdat “Hij zijn toorn niet altijd laat duren, maar zijn vreugde vindt in goedheid” (Mi 7,18). Een liefde die medelijden heeft met de erbarmelijke situatie waarin de kinderen in de loop der jaren terecht kunnen komen – “Ik sluit uw wonden, uw kwalen genees Ik” (Jer 30,17) – en die zijn verlangen om ze terug te winnen niet opgeeft als ze zijn afgedwaald. Een liefde die haar kinderen in bescherming wil nemen als zij worden belaagd of vervolgd: “Wees niet bang, Israël; Ik bevrijd u en uw kinderen uit het verre land van hun gevangenschap. Dan woont Jacob weer ongestoord en veilig, zonder dat iemand hem opschrikt” (Jer 46,27). Ze worden hartelijk en vreugdevol ontvangen, met oog voor de kleinste details: “Komt allen die dorst hebt, hier is water; en gij, die geen geld hebt, komt, koopt koren en eet zonder geld, en drinkt zonder betaling wijn en melk” (Jes 55,1). Het is een liefde die ons leert voor de anderen te zorgen, mee te lijden met hun lijden en ons te verheugen in hun vreugde; werkelijk dicht bij de mensen om ons heen te zijn, met ons gebed, onze betrokkenheid, door zieken te bezoeken …, kortom door onze tijd te geven.

God wordt ook beschreven als misericors. Dit bijvoeglijk naamwoord, dat zou kunnen worden vertaald als ‘barmhartig’, is afgeleid van een woord, dat ‘genade, gunst’ betekent: iets dat wordt geschonken uit pure welwillendheid, die verder gaat dan strikte rechtvaardigheid. Het drukt de houding van God uit zoals die weerspiegeld wordt in een van de geboden van het Verbondswetboek: “Als gij iemands mantel in onderpand neemt, dan moet ge die voor zonsondergang aan hem teruggeven. Hij heeft niets anders om zich mee toe te dekken, het is de beschutting van zijn blote lichaam, hij moet erin slapen. Roept hij tot Mij om hulp, dan zal Ik hem verhoren, want Ik ben vol medelijden” (Ex 22,25-26). Het gaat om een gebod dat ingegeven is door medelijden met de armen, die niet hebben kunnen betalen wat ze rechtens moesten: God verdraagt het niet ze te zien lijden en in dit medelijden – dat God de zijnen weet in te boezemen – ligt de ware rechtvaardigheid: “Barmhartigheid wens Ik, geen offergaven, en erkenning van God, meer dan brandoffers” (Hos 6,6). Wie God werkelijk kent, weet de broeder die lijdt te herkennen. Hoeveel mogelijkheden om de anderen te dienen zullen wij ontdekken als wij de Heer om deze medelijdende blik vragen! We hebben altijd een goede gelegenheid om, samen met anderen, een lichamelijk werk van barmhartigheid te verrichten, op de plaats waar we ons bevinden.

God is trouw en weet te wachten

Deze psalm 86 zegt ook dat de Heer een God van grote barmhartigheid is, multae misericordiae. Dit woord verwijst vooral naar de goedheid die eigen is aan de betrekkingen tussen ouders en hun kinderen, tussen kinderen en hun ouders, of van echtgenoten onderling. Daarom roept Jakob, die oud is en op het punt staat te sterven, zijn zoon Jozef bij zich en vraagt hem: “zweer met je hand onder mijn heup dat je mij deze blijk van trouwe liefde zult schenken: begraaf mij niet in Egypte” (Gen 47,29). Dat wil zeggen, hij vraagt hem zich te gedragen zoals het een goede zoon betaamt en de laatste wens van zijn vader te vervullen. Zeggen dat God overvloeit van barmhartigheid, is hetzelfde als zeggen dat God ons altijd als kinderen beschouwt: Hij trekt zijn gaven en zijn roeping nooit terug.[9] Van deze barmhartige God wordt ook gezegd dat Hij traag is in toorn, letterlijk ‘met een lange adem’, dat wil zeggen, met de ruime adem van het geduld en van het vermogen om te verdragen. God weet hoe Hij moet wachten, zijn tijden zijn niet de ongeduldige tijden van de mensen; Hij is als een wijze boer die weet te wachten, Hij gunt het goede zaad de tijd om te groeien, ondanks het onkruid (vgl. Mt 13,24-30).[10]

Tenslotte wordt er gezegd dat de barmhartigheid van de Heer samengaat met een overvloed van waarheid: et veritatis. Inderdaad is de barmhartigheid geen komedie die beledigingen en wonden verbloemt alsof ze niet bestonden: de wonden worden niet verbonden “zonder ze eerst te genezen en te verzorgen” [11], omdat ze anders geïnfecteerd zouden raken. De Heer “is arts; als wij zijn genade tot de bodem van onze ziel laten doordringen, geneest Hij ons van ons egoïsme”.[12] Ons door Hem laten genezen betekent dat wij erkennen dat we zondaars zijn, dat wij Hem de wonden tonen met de bereidheid om de geschikte geneesmiddelen te gebruiken. “Laat de wond zien, zodat ze die grondig kunnen behandelen en iedere mogelijkheid tot infectie weg kunnen nemen, ook als zo’n ingreep pijn doet.”[13] En dan belooft de Heer: “al zijn uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw” (Jes. 1, 18).

Een stabiele en serene relatie met God en met anderen kan alleen op de waarheid worden gebouwd. Het ware geluk – schrijft de heilige Augustinus, denkend aan ons leven op aarde en aan dat wat ons in de hemel wacht – is de vreugde van de waarheid, gaudium de veritate.[14] In de waarheid leven is veel meer dan dingen ‘weten’. Vandaar dat er in het Hebreeuws maar één woord is voor waarheid en trouw: een oprechte persoon is trouw, en wie trouw wil zijn, heeft de waarheid lief. “Een ‘trouw’ zonder grenzen: dit is het laatste woord van Gods openbaring aan Mozes. Gods trouw faalt nooit, want de Heer is de hoeder die, zoals de Psalm zegt, niet slaapt maar voortdurend over ons waakt om ons tot leven te brengen: “Hij laat uw voet niet wankelen; de behoeder van Israël slaapt niet. (…) De Heer zal u behoeden voor alle kwaad, behoeden wil Hij uw ziel. Hij behoedt uw uitgaan en ingaan van thans tot in eeuwigheid” (Ps 121, 3-4;7-8).[15]

Samengevat: in het Oude Testament is de goddelijke barmhartigheid de moederlijke en tedere toevlucht die de Heer biedt aan degene die in nood is en de waarheid van zijn situatie erkent – zijn zwakheden, dwalingen, zonden of ontrouwheden –. God bevrijdt hem niet alleen van datgene wat hem bezwaart en benauwt, maar Hij geneest hem ook en herstelt hem in de waardigheid van een zoon. 

Het barmhartige gelaat van de Vader

“Het bestond vanaf het begin – we hebben het gehoord en met eigen ogen gezien; we hebben het aanschouwd en onze handen hebben het aangeraakt – dáárover spreken wij, over het Woord dat leven is” (1 Joh 1,1). Met dezelfde kracht als waarmee ze geschreven zijn, worden wij geraakt door deze vurige woorden van de apostel die Jezus liefhad. In Jezus heeft hij de liefde van God gezien en aangeraakt, en dat kunnen alle christenen, “om ons aller vreugde volkomen te maken” (1 Joh 1,4). Jezus Christus “is de goddelijke barmhartigheid in eigen persoon: Christus ontmoeten betekent Gods barmhartigheid ontmoeten”.[16] Daarom nodigde de heilige Jozefmaria ons uit het niet moe te worden om “met volle teugen [te genieten] van die ontroerende taferelen waarin de Meester met goddelijke en menselijke gebaren handelt, of met menselijke en goddelijke wendingen het prachtige verhaal van de vergeving vertelt, het verhaal van zijn ononderbroken Liefde voor zijn kinderen”.[17]

Christus is de barmhartige Samaritaan [18], die degenen die in geestelijke of materiële nood verkeren niet in de steek laat, maar medelijden heeft met hun ellende en uitkomst biedt. “God bemoeit zich met onze ellende, komt dicht bij onze wonden en geneest ze met zijn handen; en om handen te hebben is Hij mens geworden. Jezus benadert iedere persoon persoonlijk: een mens heeft gezondigd, een Mens komt hem genezen.”[19] Heel het leven van de Heer is vol gebaren van barmhartigheid: Hij vergeeft de zonden van de lamme die op zijn draagbaar door het dak van het huis waar Hij was wordt neergelaten [20], Hij wekt de enige zoon van de weduwe van Naïm op en geeft hem levend aan zijn moeder terug[21], Hij voedt op wonderbaarlijke wijze de menigten die Hem volgen, zodat ze niet bezwijken.[22] “Wat Jezus in alle omstandigheden bewoog was niets anders dan barmhartigheid, waarmee Hij het hart van zijn gesprekspartners las en aan hun meest reële behoeften tegemoetkwam”.[23]

Deze onvoorwaardelijke liefde van de Heer komt het sterkst tot uiting in zijn lijden. Daar is alles vergeving voor de mensen, geduld tegenover onze zonden, woorden zonder enige bijsmaak van bitterheid. Genageld aan het kruis wordt Hij ontroerd door de oprechte bekentenis van een misdadiger – “wij worden terecht gestraft, want wij krijgen wat wij door onze daden verdiend hebben” – die Hem onmiddellijk vraagt: “Jezus, denk aan mij, wanneer Gij in uw Koninkrijk gekomen zijt” (Lc 23,41-42). Het is een volmaakte ‘momentopname’ van de barmhartigheid: Jezus aanvaardt de smeekbede van deze man die genegenheid nodig heeft en die in alle eenvoud het kwaad in zijn leven erkent; Hij vergeeft hem en opent voor hem de deur naar de hemel: “Voorwaar, Ik zeg u: vandaag nog zult gij met Mij zijn in het paradijs” (Lc 23,43). Het antwoord zelf van de Heer laat ons zien dat Hij op dat moment had gewacht, zoals Hij op ieder van ons een keer, heel vaak, wacht. “Jezus ontfermde zich vol goedheid over de zondaars. Als wij op menselijke wijze denken, zou de zondaar een vijand van Jezus zijn, een vijand van God, maar Hij benaderde hen met goedheid, had hen lief en veranderde hun hart.”[24]

Aan de voet van het kruis stond de allerheiligste maagd Maria. Vertrouwend op haar voorspraak kunnen wij ons tot God wenden met de heilige Jozefmaria, die door een goddelijke ingeving bad: “Adeamus cum fiducia ad thronum gloriae ut misericordiam consequamur”[25], laten wij vol vertrouwen naar de troon der glorie gaan om barmhartigheid te verkrijgen.


[1]Paus Franciscus, Bul Misericordiae vultus (11-4-2015), 1

[2] Vgl. Joh 14,27.

[3] Paus Franciscus, Homilie, 7-4-2013. Vgl.Gen 3,9.

[4] Vgl. Gen 3, 14-21.

[5] Vgl. Gen 3, 24.

[6] Een bijna identieke uitdrukking wordt op verschillende plaatsen in de Heilige Schrift herhaald, in het bijzonder in de Psalmen 86 (85),15 en 103 (102),8.

[7] Zo bv. in Ex 13,2: “Wijd Mij alle eerstgeborenen toe; alles wat bij de Israëlieten de moederschoot opent, mens of dier, behoort Mij toe.”

[8] Paus Franciscus, Audiëntie, 13-1-2016.

[9] Vgl. Rom 11, 29.

[10] Paus Franciscus, Audiëntie, 13-1-2016.

[11] Paus Franciscus, Toespraak, 18-10-2014.

[12] H. Jozefmaria, Christus komt langs, 93.

[13] H. Jozefmaria, De Smidse, 192.

[14] H. Augustinus, Belijdenissen, X.23.33.

[15] Paus Franciscus, Audiëntie, 13-1-2016.

[16] Joseph Ratzinger, Homilie, Mis Pro eligendo pontifice, 18-4-2005.

[17] H. Jozefmaria, Vrienden van God, 216.

[18] Vgl. Lc 10,33-35.

[19] Paus Franciscus, Homilie, 22-10-2013.

[20] Vgl. Mc 2,3-12.

[21] Vgl. Lc 7,11-15.

[22] Vgl. Mt 14,13-21; 15,32-39.

[23] Paus Franciscus, Misericordiae vultus, 8.

[24] Paus Franciscus, Audiëntie, 20-2-2016.

[25] Vgl. Hebr 4,16.

Francisco Varo