De stilte van God: gefluister in onze ziel

De stilte is vaak de ‘plaats’ waar God op ons wacht, om naar Hem te kunnen luisteren in plaats van naar het geluid van onze eigen stem.

Het boek Exodus vertelt hoe God op de berg Sinaï aan Mozes verscheen in de glans van zijn glorie: de hele berg schudde heftig. Mozes sprak en de stem van God antwoordde hem in de donder en de bliksem (vgl. Ex 19,16-22). Heel het volk luisterde en was met ontzetting geslagen voor de macht en de majesteit van God. Hoewel de geschiedenis van Israël meerdere van zulke godsverschijningen heeft gekend [1], openbaarde God zich toch meestal op andere manieren aan zijn volk: niet in een lichtflits, maar in de stilte, in het donker.

Enkele eeuwen na Mozes gaat de profeet Elia, op de vlucht voor koningin Izebel en gedreven door Gods geest, op zijn beurt op weg naar de heilige berg. Verscholen in een grot aanschouwt de profeet dezelfde tekenen als in de goddelijke openbaring in Exodus: de aardbeving, de zware storm, het vuur. Maar daarin was God niet. Na het vuur, zegt de gewijde schrijver, kwam ‘een suizen als van een zachte bries’. Elia bedekte zijn gezicht met zijn mantel en ging God naar buiten tegemoet. Toen klonk de stem van God (vgl. 1Kon 19, 9-18). De Hebreeuwse tekst zegt letterlijk dat ‘hij het suizen of de stem hoorde van een zachte (demama) stilte’.

De Griekse tekst van de Septuagint en de Vulgaat hebben die uitdrukking vertaald als ‘een zachte bries’, waarschijnlijk om de ogenschijnlijke tegenstrijdigheid te omzeilen tussen geluid of stem aan de ene kant en stilte aan de andere. Maar het woord demama betekent echt ‘stilte’. De gewijde schrijver geeft dus met deze paradox aan, dat de stilte niet leeg is maar gevuld met Gods aanwezigheid. ‘De stilte beschermt het mysterie’ [2], het mysterie van God. De Schrift nodigt ons uit om in die stilte binnen te gaan als we God willen ontmoeten.

Hoe zacht is het gefluister dat Hij ons laat horen!

De moeilijkheid om de nabijheid van God waar te nemen, geldt voor zowel gelovigen als voor niet-gelovigen, ook al neemt deze ervaring in beide gevallen verschillende vormen aan.

Deze manier waarop God tot ons spreekt, is voor ons echter moeilijk. De psalmen bevestigen dit welsprekend: ‘God, hul Uzelf niet in zwijgen, blijf niet doof, God, niet onbewogen!’ (Ps 83,2). ‘Waarom verbergt Gij uw gelaat voor ons?’ (Ps 44,25). Laat de heidenen niet vragen: ‘Waar is toch Israëls God?’ (Ps 115,2). Met de geïnspireerde tekst legt God deze vragen op onze lippen en in ons hart: Hij wil dat we ons die vragen stellen en in de smidse van ons gebed overwegen, want ze zijn belangrijk. Enerzijds omdat ze direct laten zien hoe Hij zich gewoonlijk openbaart, hoe zijn logica is: ze helpen ons om te begrijpen hoe we zijn Gelaat moeten zoeken, hoe we naar zijn Stem kunnen luisteren. Van de andere kant laten ze zien dat de moeilijkheid om de nabijheid van God waar te nemen, speciaal in de moeilijke omstandigheden van ons leven, geldt voor zowel gelovigen als voor niet-gelovigen, ook al neemt deze ervaring in beide gevallen verschillende vormen aan. Het geloof en het leven van de genade maken God niet evident; ook de gelovige kan ervaren dat God ogenschijnlijk afwezig is.

‘Wie de woorden van de Heer heeft begrepen, begrijpt zijn zwijgen, omdat de Heer gekend wordt in Zijn stilzwijgen’ (heilige Ignatius van Antiochië).

Waarom zwijgt God? De Schrift laat ons vaak zijn stilte, zijn verwijdering zien als een gevolg van de ontrouw van de mens. Zo lezen wij bijvoorbeeld in Deuteronomium: “Dit volk zal ontuchtig achter de vreemde goden aanlopen van het land waar het komt. Het zal Mij verlaten en het verbond verbreken, dat Ik met hen gesloten heb. (…) Maar Ik zal op die dag mijn gelaat blijven verbergen om al het kwaad dat zij hebben gedaan door zich tot andere goden te wenden” (Deut 31,16-18). De zonde, de afgoderij, is als een sluier die God bedekt en ons belet Hem te zien; het is als een geluid dat belet Hem te horen. God wacht dan geduldig, achter dat scherm dat we opzetten tussen Hem en ons, wachtend op een geschikt moment om ons opnieuw tegemoet te komen. ‘Ik ben niet kwaad meer op u. Nee, Ik ben genadig’ (Jer 3,12).

God zwijgt dus niet. Het is eerder zo dat wij Hem geen kans geven te spreken of niet naar Hem luisteren omdat er te veel lawaai is in ons leven. “Er is niet alleen een fysieke doofheid, die de mensen voor een belangrijk deel afsnijdt van het sociale leven. Er is een slechthorendheid ten opzichte van God, waaraan we juist in deze tijd lijden. Wij kunnen God niet meer horen, omdat de frequenties die onze oren bereiken te talrijk zijn. Wat er over Hem gezegd wordt, lijkt vóór ons wetenschappelijk tijdperk te liggen, niet meer aangepast aan onze tijd. Met de slechthorendheid of zelfs doofheid ten opzichte van God verliezen wij natuurlijk ook ons vermogen tot Hem en met Hem te spreken. Zo ontbreekt ons een wezenlijke waarneming (een belangrijke manier Hem waar te nemen). Onze innerlijke zintuigen dreigen af te sterven. Met dit verlies aan waarneming wordt echter ook de reikwijdte van onze betrekking tot de werkelijkheid drastisch en gevaarlijk beperkt.” [3]

Toch gaat het er soms niet om dat de mens doof is voor God: het lijkt er eerder op dat Hij niet luistert, dat Hij passief blijft. Het boek Job laat bijvoorbeeld zien hoe ook de gebeden van de rechtvaardige in tegenslagen een tijdlang zonder antwoord van God kunnen blijven. ‘Nog maar een half woord vernemen wij’ (Job 26,14). Onze dagelijkse ervaring laat ook zien in welke mate de behoefte om een woord of hulp van God te ontvangen soms als het ware in het luchtledige blijft hangen. De barmhartigheid van God, waarover de Schrift en de christelijke catechese zoveel spreken, kan moeilijk waar te nemen zijn voor iemand die pijnlijke omstandigheden meemaakt, getekend door ziekte of onrechtvaardigheid, waarin zelfs zijn gebeden geen enkel antwoord lijken te ontvangen. Waarom luistert God niet? Waarom komt Hij me niet te hulp als Hij een Vader is, terwijl Hij het zou kunnen doen? “De indruk dat God zo ver weg is, de duisternis en de twijfels over Hem, zijn in onze dagen intenser dan ooit: ook wij, die ons inspannen om goede christenen te zijn, hebben vaak de indruk dat God ons eigenlijk is ontsnapt. Vragen we onszelf niet soms af of hij nog ondergedompeld blijft in de immense stilte van deze wereld? Hebben we soms niet de indruk dat we na lange overwegingen alleen nog maar woorden hebben terwijl de realiteit van God verder weg is dan ooit?” [4]

In de kern van de Openbaring, meer nog dan in onze eigen ervaringen, laat het leven van Jezus zelf ons dieper doordringen in het mysterie van Gods stilzwijgen. Jezus, die de echt rechtvaardige is, de trouwe dienaar, de welbeminde Zoon, is niet vrij gebleven van de kwellingen van de passie en het Kruis. Als antwoord op zijn gebed in Getsemani werd een engel gestuurd om Hem te troosten maar niet om Hem te bevrijden van de aanstaande folteringen. Het verbaast ons ook dat Jezus aan het kruis bad met deze woorden uit psalm 22: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten, ver van mijn roepen om uitkomst, ver van mijn schreien om hulp?’ (Ps 22,2) Dat Hij die geen zonde heeft gekend (2Ko 5,21) op een dergelijke manier het lijden heeft ervaren, laat duidelijk zien dat het lijden waardoor het menselijk leven soms dramatisch getekend wordt, niet begrepen mag worden als een teken van afwijzing door God en evenmin zijn stilte als een teken van afwezigheid of verwijdering.

God wordt gekend in zijn stilzwijgen

Wanneer ze langs een blindgeborene lopen, stellen de apostelen een vraag die getuigt van een gebruikelijke manier van denken in die tijd: ‘Wie heeft gezondigd, hijzelf of zijn ouders, dat hij blind geboren werd?’ (Joh 9,2) Hoewel het nu vreemd zou lijken om zoiets te horen, blijkt de vraag niet zo ver verwijderd van een veel voorkomende mening waarin elk lijden, van welke soort dan ook, gezien wordt als een soort blind noodlot waarbij alleen nog berusting overblijft nadat alle pogingen om het weg te nemen gestrand zijn. Jezus vermaant zijn apostelen: ‘Noch hij noch zijn ouders hebben gezondigd, maar de werken Gods moeten in hem openbaar worden’ (Joh 9,3).

God blijft soms zwijgen, schijnbaar onbewogen en onverschillig voor ons lot, omdat hij zich een toegang wil zoeken in onze ziel. Dit is de enige manier om te begrijpen waarom Hij bijvoorbeeld toeliet dat de heilige Jozef moest lijden in zijn onzekerheid over de onverwachte zwangerschap van Maria (vgl. Mt 1,18-20), terwijl Hij alles op een andere manier had kunnen ‘programmeren’. God bereidde Jozef voor op iets groots.

Hij ‘verstoort de vreugde van zijn kinderen nooit, behalve om hen voor te bereiden op een betere en rijpere vreugde’. [5]

God blijft soms zwijgen, schijnbaar onbewogen en onverschillig voor ons lot, omdat hij zich een toegang wil zoeken in onze ziel.

De heilige Ignatius van Antiochië schreef dat ‘hij die de woorden van de Heer begrepen heeft, zijn zwijgen begrijpt omdat de Heer gekend wordt in Zijn stilzwijgen’. [6]

Het zwijgen van God is vaak voor de mens de ‘plaats’, de mogelijkheid en de voorwaarde om naar God te luisteren in plaats van alleen maar naar zichzelf. Zonder de zwijgende stem van God in het gebed “sluit het menselijk ik zich uiteindelijk in zichzelf op en riskeert het geweten, dat de echo zou moeten zijn van die stem van God, te worden herleid tot een spiegel van het ik, zodat de innerlijke samenspraak tot een monoloog wordt die wel duizend zelfrechtvaardigingen toelaat.” [7] Is het niet zo, als we hier rustig over nadenken, dat we Gods aanwezigheid gemakkelijk te gewoon zouden vinden, als Hij voortdurend onze problemen op zou lossen? Zouden we niet, zoals de twee zonen uit de parabel (vgl. Lc 15,11-32) eerder kiezen voor onze eigen belangen dan voor de vreugde met Hem te leven? “De stilte is in staat om innerlijke ruimte te maken in het diepst van onszelf, om er God te laten wonen, zodat Zijn woord in ons blijft, onze liefde voor Hem wortel schiet in onze geest en in ons hart en ons leven bezielt.” [8] De mens die zoekt en vol vertrouwen bidt in de moeilijkheden, bevrijdt zich van zijn zelfgenoegzaamheid; hij brengt zijn innerlijke hulpbronnen tot ontplooiing; hij ziet zijn relaties met anderen in onderlinge eenheid groeien. Het zwijgen van God, het feit dat Hij niet altijd onmiddellijk ingrijpt om de zaken op te lossen zoals we het zouden willen, zet de dynamiek van de menselijke vrijheid in beweging; het spoort de mens aan om zijn eigen leven of dat van anderen in handen te nemen, met hun concrete noden. Daarom is het geloof “de kracht, die zonder woorden en zonder lawaai, de wereld verandert en omvormt in het Rijk van God, en is het gebed de uitdrukking van dat geloof. (…) God kan niets veranderen zonder onze bekering, en onze echte bekering begint met de ‘schreeuw’ van de ziel, die smeekt om vergeving en verlossing.” [9]

In het onderricht van Jezus komt het gebed aan het licht als een samenspraak tussen de mens als kind en zijn hemelse Vader, waarin het smeekgebed een zeer belangrijke plaats inneemt (vgl. Lc 11,5-11; Mt 7,7-11). Het kind weet dat zijn Vader altijd naar hem luistert maar dat hij niet zozeer verzekerd is van een soort uitweg uit zijn lijden of ziekte, maar van de gave van de Heilige Geest (Lc 11,13). Het antwoord waarmee God telkens komt helpen is de gave van de Geest die Liefde is. Dat kan ons onvoldoende lijken maar die gave is veel kostbaarder en fundamenteler dan elke menselijke oplossing voor onze problemen. Zo’n gave moet ontvangen worden met een kinderlijk vertrouwen dat de persoonlijke inspanning niet mijdt wanneer zich moeilijkheden voordoen. De ‘donkere kloven’ waar we soms doorheen moeten worden met God niet automatisch verlicht; we vervolgen onze weg, misschien met vrees, maar met een vrees vol vertrouwen: ‘Ik vrees geen onheil waar Gij mij leidt. Uw stok en uw herdersstaf geven mij moed en vertrouwen’ (Ps 23,4).

Als God constant zou spreken en ingrijpen in ons leven om onze problemen op te lossen, zouden we zijn aanwezigheid dan niet te gewoon vinden?

We kunnen deze handelwijze van God herkennen, zijn manier om de vastberadenheid en het vertrouwen in de mens op te wekken, in de manier waarop Hij zich in de geschiedenis heeft geopenbaard.

We kunnen denken aan het verhaal van Abraham, die zijn land verlaat en vol vertrouwen in Gods belofte, op weg gaat naar een onbekend land, zonder te weten waar God hem naartoe leidt (vgl. Gen 12,1-4); we kunnen ook denken aan het vertrouwen van het Volk van Israël in Gods verlossingswerk, ook wanneer alle menselijke hoop te niet gedaan leek: ‘Mijn Heer, onze koning, Gij zijt de enige! Kom mij te hulp, ik die alleen sta en geen andere helper heb dan U, want ik ga een groot gevaar tegemoet’ (Est 4, 17) .Of aan de serene vlucht van de Heilige Familie naar Egypte (vgl. Mt 2,13-15) wanneer God zich lijkt te onderwerpen aan de grillen van een plaatselijke koning… Het is in die zin niet waar dat het geloof makkelijker was voor de ooggetuigen van het leven van Jezus want ook zij hebben de serieuze beslissing moeten nemen om wel of niet in Hem te geloven, om in Hem de aanwezigheid en het werk van God te herkennen. [10] Allerlei passages uit het Nieuwe Testament laten duidelijk zien dat zo’n beslissing niet vanzelfsprekend was. [11]

Ook al biedt Gods Openbaring authentieke tekenen van geloofwaardigheid, toch wordt hiermee de sluier van Gods ontoegankelijkheid niet volledig opgelicht en blijft Zijn zwijgzaamheid de mens uitdagen. Dit geldt voor vroeger maar ook voor nu. “Het menselijk bestaan is een weg van geloof en die gaat als zodanig meer door de schaduw dan door het volle licht, met donkere momenten en zelfs diepe duisternis. Zolang we hier op aarde leven, is onze omgang met God meer luisteren dan zien.” [12] Dit komt niet alleen voort uit het feit dat God altijd groter is dan ons verstand, maar ook uit de logica van oproep en antwoord, van gave en inzet, waarlangs Hij onze geschiedenis wil laten lopen: de universele geschiedenis en de persoonlijke geschiedenis van ieder van ons. Het is tenslotte zo dat er een wisselwerking is tussen de manier waarop God zich openbaart en de vrijheid die we hebben omdat we naar Zijn beeld geschapen zijn. De Openbaring van God houdt zich op in een clair-obscur waarin de vrijheid de kans krijgt te kiezen om ons voor Hem open te stellen of ons op te sluiten in onze zelfvoldaanheid. God is “een koning met een hart van vlees, zoals dat van ons, die het heelal en alle schepselen gemaakt heeft. Hij legt zijn heerschappij niet op, maar toont ons zwijgend zijn doorboorde handen en smeekt om een beetje liefde.” [13]

De schaduw van de stilte

Met zijn gebed aan het kruis – ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?’ (Mt 27,46) – “heeft Jezus de schreeuw van de mensheid tot de zijne gemaakt; zij lijdt onder de schijnbare afwezigheid van God en Hij brengt deze schreeuw tot in het hart van de Vader. Door zo in zijn laatste eenzaamheid samen met heel de mensheid te bidden, heeft Hij voor ons het hart van God geopend.” [14] De psalm waarmee Jezus na de klaagzang zijn smeekgebed tot de Vader richt, opent in feite een wijdse horizon van hoop (vgl. Ps 22,20-32) [15]; een horizon die Hij zelfs midden in zijn doodstrijd voor ogen heeft. ‘In uw handen beveel Ik mijn geest’ (Lc 23,46), zegt Hij aan de Vader voordat Hij de geest geeft. Jezus weet dat de overgave van zijn leven niet in het niets verdwijnt, dat Hij voor altijd de geschiedenis verandert, zelfs al lijkt het erop dat het kwaad en de dood het laatste woord hebben. Zijn zwijgen aan het kruis wint het van de kreten van zijn vervolgers. ‘Zie, Ik maak alles nieuw”’ (Apok 21,5).

Jezus weet dat de overgave van zijn leven niet in het niets verdwijnt, dat Hij voor altijd de geschiedenis verandert, zelfs al lijkt het erop dat het kwaad en de dood het laatste woord hebben.

“In Hem geloven betekent ook Hem geloven, geloven dat Hij ons werkelijk liefheeft, dat Hij leeft, dat Hij in staat is op mysterieuze wijze in te grijpen, dat Hij ons niet in de steek laat, dat Hij met Zijn macht en Zijn oneindige creativiteit het goede uit het kwade haalt. Het is geloven dat Hij zegevierend in de geschiedenis meegaat, (…) dat het Rijk Gods reeds tegenwoordig is in de wereld en zich op alle plaatsen verder uitbreidt.” [16] Met zijn stiltes laat God het geloof en de hoop van de zijnen groeien: hij maakt hen ‘nieuw’ en met hen ‘maakt hij alles nieuw’. Het komt er dus voor ieder afzonderlijk op aan, de zachte bries van God te beantwoorden met een aandachtige stilte, een luisterende stilte om in ons hart ‘de mysterieuze manier waarop God werkt’ te ontdekken, en “wat de wolk is, (…) de stijl van de Heilige Geest om ons geheim te bedekken. Die wolk in ons, in ons leven, heet stilte. De stilte is namelijk de wolk die het mysterie van onze omgang met God, van onze heiligheid en onze zonden bedekt.” [17]

Marco Vanzini – Carlos Ayxelá

Aanvullende lectuur

  • Pauselijke Raad voor de Cultuur (2004), Waar is uw God? Het christelijk geloof tegenover de uitdaging van het ongeloof en de religieuze onverschilligheid
  • Paus Franciscus, Homilie in Santa Marta, 20-12-2013. (‘Wanneer de stilte muziek is’)
  • Paus Franciscus, Homilie in Santa Marta, 10-6-2016 (‘De hoorbare stilte’)
  • Benedictus XVI, Homilie, 6-10-2006 (‘Stilte en contemplatie’)
  • Benedictus XVI, Audiëntie, 7-3-2012, (‘Gebed en stilte: Jezus, leermeester van het gebed’)

Referenties

[1] vgl. bv. Gen.18,1-15; 1Kon 18,20-40; Jes 6,1-13

[2] Paus Franciscus, Homilie in Santa Marta, 20-12-2013

[3] Benedictus XVI, Homilie, 10-9-2006

[4] Ratzinger, J. “¿Estamos salvados? O Job habla con Dios”, in Ser Cristiano, Sígueme 1967, p. 19.

[5] A. Manzoni, De Verloofden, hoofdstuk 8.

[6] Ignatius van Antiochië, Brief aan de Kerk in Efese, XV, 2

[7] Benedictus XVI, Homilie, 6-2-2008

[8] Benedictus XVI, Audiëntie, 7-3-2012

[9] Benedictus XVI, Homilie, 21-10-2007

[10] vgl. R. Guardini, De Heer, IV.6

[11] vgl. bv. Joh 6,60-68; 8,12-20; 9,1-41

[12] Benedictus XVI, Angelus, 12-3-2006

[13] Heilige Jozefmaria, Christus komt langs, nr. 179.

[14] Benedictus XVI, Homilie, 6-2-2008

[15] Dit komt vaak voor in de psalmen: de psalmist klaagt bij God: ‘Hoelang nog, Heer, zult Gij mij blijven vergeten? Hoelang nog blijft Ge uw gelaat voor mij verbergen?’ (Ps. 13,2) zonder dat hij daarom zijn geloof in Hem verliest: ‘Zelf kan ik slechts op uw genade vertrouwen. Tot mijn hart de vreugde hervindt om uw heil; dan is mijn lied voor de Heer: Hij heeft het aan mij vervuld!’ (ibid., 6).

[16] Paus Franciscus, Apostolische Exhortatie Evangelii gaudium, 24-11-2013, nr. 278.

[17] Paus Franciscus, Homilie in Santa Marta, 20-12-2013