Brief van de prelaat (juli 2009)

In zijn brief van deze maand aan de gelovigen van het Opus Dei moedigt Mgr Javier Echevarría hen aan God te danken voor die gave die elke priester vormt, want “de priester is de liefde van Jezus’ Hart”.

Geliefden: Jezus beware mijn dochters en zonen!

Met het feest van de heilige Jozefmaria nog vers in het geheugen gaan mijn hart en mijn geest uit naar deze Vader van ons. Ik wil graag met een grotere continuïteit en intensiteit zijn voorspraak inroepen. Als we zijn figuur als priester beschouwen, zijn buitengewoon edelmoedige beantwoording aan wat de Heer hem op 2 oktober 1928 liet zien, dan ontdekken wij opnieuw de enorme doeltreffendheid van een heilige priester. Hoe vaak heeft hij ons niet gezegd dat de priesters niet in hun eentje gered worden: ze worden altijd vergezeld door een flinke groep zielen! Het is dan ook noodzakelijk dat wij, christenen, onvermoeibaar blijven bidden voor de heiligheid van de bedienaren van Christus opdat zij, door zich volledig in te zetten voor de taak die ze hebben ontvangen en door trouw te zijn aan hun roeping, voor een immense menigte de weg naar de hemel openen.

Deze gedachten komen steeds weer bij mij op in deze eerste weken van het Priesterjaar dat de paus afgelopen 19 juni, op het hoogfeest van het Heilig Hart van Jezus, heeft geopend. In de homilie zei de paus dat als de uitnodiging van Jezus om “in zijn liefde te blijven” (vgl. Joh 15, 9) tot ieder die gedoopt is wordt gericht (…), deze uitnodiging met des te meer kracht een uitwerking moet hebben bij ons, de priesters; in het bijzonder op deze middag, bij de plechtige aanvang van het Priesterjaar, dat ik heb uitgeroepen vanwege de honderdvijftigste sterfdag van de heilige pastoor van Ars [Benedictus XI, Homilie bij de opening van het Priesterjaar, 19-6-2009].

Vanwege zijn enorme liefde voor God en zijn vurige ijver voor de redding van de zielen, is de heilige Johannes Maria Vianney patroon van de gewijde dienaren en voorbeeld voor hen. Ik heb meegemaakt welk een liefde heilige Jozefmaria, onze Vader voor hem had, toen hij bij gelegenheid naar Ars ging om hem te vereren en hem de heiligheid van de priesters en de betrekkingen van het Opus Dei met de diocesane bisschoppen toe te vertrouwen. Laten wij hem in de komende maanden om hetzelfde vragen.

In de Catechismus van de Katholieke Kerk staat een uitdrukking van de heilige pastoor van Ars die Benedictus XVI deze dagen heeft aangehaald: Het priesterschap is de liefde van het Hart van Jezus [vgl. Catechismus van de Katholieke Kerk, nr. 1589]. Welk een grote waarheid ligt in deze woorden besloten! En de paus roept uit: Hoe zou ons de gedachte niet raken dat de gave van ons ministerieel priesterschap rechtstreeks voortkomt uit dit Hart? Hoe zouden we kunnen vergeten dat wij, de priesters, gewijd zijn om met nederigheid en legitiem het algemeen priesterschap van de gelovigen te dienen? Onze missie is onontbeerlijk voor de Kerk en voor de wereld en dit vereist een volledige trouw aan Christus in een ononderbroken vereniging met Hem [Benedictus XI, Homilie bij de opening van het Priesterjaar, 19-6-2009].

De roeping tot het priesterschap is een zeer bijzondere gave van God aan de mensheid, waardoor de vruchten van de Verlossing tot de zielen van alle tijden en plaatsen kunnen komen. Vanzelfsprekend wist onze Vader dit zeer goed naar waarde te schatten. De uitdrukking: Jozefmaria, priester, kreeg in zijn woorden en schrijven een bijzondere klank. Het priesterschap is het grootste wat er op aarde bestaat, zei hij. We hoeven alleen maar te denken aan wat voor wonder het is om Jezus iedere dag opnieuw op aarde te laten komen. Onze Moeder in de hemel – hoezeer moeten wij niet van haar houden: alleen God is groter dan zij! – liet de Heer één maal op aarde komen: fiat mihi secundum verbum tuum! (Lc 1, 38) [Heilige Jozefmaria, Brief van 8-8-1956, nr. 17].

Tegelijkertijd had onze stichter zoals duidelijk is, ook door de specifieke missie van het Opus Dei, een enorme achting voor de christelijke roeping van de lekengelovigen: de Heer had hem niet tevergeefs uitgekozen om in de wereld de weg van het Opus Dei te openen, een weg ter heiliging in het beroep en in de dagelijkse plichten van de christen. [Gebed tot de heilige Jozefmaria] Al in de jaren dertig van de vorige eeuw, toen er nauwelijks gesproken werd van de universele roeping tot de heiligheid en het apostolaat – dat was erg onbekend –, liet de heilige Jozefmaria de mensen die zijn priesterlijk dienstwerk opzochten de waardigheid van de christelijke roeping zien, en hij hielp hen de geestelijke rijkdom die in het doopsel besloten ligt te ontdekken; onder andere dat alle christenen, mannen en vrouwen, delen in het ene priesterschap van Christus, dat allen een priesterlijke ziel hebben; en dat ze daarom met alle kracht moeten proberen – net zoals de priesters – de heiligheid te bereiken en in hun ziel de ijver voor de redding van de zielen te doen groeien.

Dit was voor hem als een voortdurend refrein, steeds met de nieuwe klank van een verliefde ziel, tot het einde van zijn leven. In een bijeenkomst met zijn dochters op de dag dat hij naar de hemel ging, benadrukte hij dat opnieuw: jullie hebben een priesterlijke ziel, zoals ik jullie altijd zeg ik als ik hier kom. Jullie broers die leken zijn, hebben ook een priesterlijke ziel. Jullie kunnen en moeten met deze priesterlijke ziel helpen; en met de genade van de Heer en het ministeriële priesterschap van ons, de priesters van het Werk, zullen we doeltreffend werken [ H. Jozefmaria, Aantekeningen van een bijeenkomst, 26-6-1975].

In zijn geschriften en bij ontmoetingen met de gelovigen uit alle windrichtingen legde de heilige Jozefmaria deze leer uit met concrete voorbeelden, die een stimulans waren om het algemeen priesterschap in praktijk te brengen. In antwoord op een vraag die hem in 1970 over dit thema gesteld werd, was zijn uitleg: wij delen allemaal in het priesterschap van Christus. Ik leer jullie niets nieuws, want de heilige Petrus schrijft hetzelfde (vgl. 1 Pe2, 9). Jullie bezitten allemaal het koninklijk priesterschap. Omdat ik priester ben, heb ik bovendien het ministeriële priesterschap. En dit koninklijk priesterschap maakt ons tot heilige mensen, een uitverkoren volk, het volk van God. Begin je het te begrijpen? Als jij behoort tot het volk van God en tot de heilige mensen die Hij uitgekozen heeft, zul je een verdediger moeten zijn van de rechten van God en van de rechten van het menselijk schepsel. Je zult goed zijn voor iedereen; als je aan iets werkt dat je weinig aantrekkelijk vindt, zul je dat doen uit liefde, uit liefde voor Christus, want dat is de wil van God. En je zult het ook doen, denkend aan de hele mensheid. Hier heb je een aantal consequenties van het koninklijk priesterschap waarover de heilige Petrus sprak [H. Jozefmaria, Aantekeningen van een bijeenkomst, 21-5-1970].

Bij de behandeling van de relaties tussen het ministeriële priesterschap en het algemeen priesterschap van de gelovigen, bevestigt het Tweede Vaticaans Concilie: “Het algemeen priesterschap van de gelovigen en het ambtelijk of hiërarchisch priesterschap zijn weliswaar uiteraard en niet alleen naar rangorde van elkaar verschillend. Doch ze zijn op elkaar aangewezen en het ene zowel als het andere heeft op zijn bijzondere wijze aan Christus’ priesterschap deel. De ambtspriester vormt en bestuurt, door de gewijde macht waarover hij beschikt, het priesterlijk volk; in de persoon van Christus voltrekt hij het eucharistisch offer en in de naam van geheel het volk draagt hij het op aan God. De gelovigen, van hun kant, doen door hun koninklijk priesterschap actief mee in de aanbieding van de eucharistische offergave. Zij oefenen het verder uit in het ontvangen van de sacramenten, in het gebed en de dankzegging, in de getuigenis van een heilig leven, in de onthechting en de daadwerkelijke liefde” [Tweede Vaticaans Concilie, Dogmatische constitutie Lumen gentium, nr. 10].

Wat eigen en specifiek ia aan de priesters, is dat zij de gelovigen dienen met hun priesterlijke taken waardoor zij de beoefening van het algemeen priesterschap mogelijk maken en vergemakkelijken dat bij het doopsel werd ontvangen. Vandaar de noodzaak dat wij, de bedienaren van Christus, met al onze krachten aan zo een grote gave die we hebben ontvangen, weten te beantwoorden. In deze context wordt het Priesterjaar geplaatst dat net is begonnen.

Opdat de roeping tot heiligheid en apostolaat diep wortel kan schieten in het leven van de lekengelovigen, en het niet bij woorden blijft, is de taak van de priester onontbeerlijk. Alleen hij is de meester die met heilige autoriteit het Woord van God kan verkondigen. Alleen de priester kan de goddelijke vergiffenis schenken in het sacrament van de boete, en als een goede herder de zielen leiden op de weg naar het eeuwige leven. Alleen de priester heeft de macht ontvangen om het Lichaam en Bloed van Christus in de heilige Mis te consacreren door in zijn dienst te staan, opdat allen een persoonlijk en direct contact kunnen hebben met het Paasmysterie en de heilige Communie kunnen ontvangen, een noodzakelijk voedsel op de bovennatuurlijke weg van de zielen.

Deze redenen moeten ons ertoe aanzetten om te bidden voor het trouwe dienstwerk van de priesters. Men zegt dat de priesters kunnen rekenen op het volk dat ze verdienen, en dat de gelovigen ook de priester hebben die ze verdienen. Vervolgens moeten wij dagelijks, in een echte gemeenschap van de heiligen, voor de priesters en voor het volk bidden. We moeten de Heer, met onze dagelijkse strijd voor onze persoonlijke heiligheid, smeken en vragen, zoals ze in Latijns-Amerika herhalen: Heer, geef ons heilige priesters. Dit gebed zal altijd nodig en actueel zijn, met het duidelijke idee dat we er allen bij gebaat zijn als we de heiligheid van de clerus van de hemel afsmeken. Deze dagelijkse verantwoordelijkheid raakt ons allen. Bidden we zo? Iedere dag? Vragen we anderen zich bij dit gebed aan te sluiten?

Met wat voor liefde aanvaardde de heilige Jozefmaria deze plicht! Hij wilde degenen die naar hem luisterden aanmoedigen. Zijn woorden waren overtuigend en tevens vol aandrang, altijd gedreven door het geloof in de gemeenschap van de heiligen. Ik ken geen slechte priesters, zei hij.Ik weet dat sommigen zwak zijn, laks, misschien laf. Maar slecht, dat niet! [H. JOZEFMARIA, Aantekeningen van een bijeenkomst, 19-11-1972]. En bij een andere gelegenheid:Zou het kunnen zijn dat jullie hen niet genoeg helpen? Bidden jullie voor de priesters? Zijn jullie in staat te doen wat de goede zonen van Noach deden? (…) Heb een beetje medelijden, naastenliefde. Roddel niet. Vergeef, verontschuldig, bid [ H. Jozefmaria, Aantekeningen van een bijeenkomst, 29-10-1972].

Mijn kinderen, laten we onze smeekbeden voor de Kerk, voor de heiligheid van de priesters en het volk van God vol vertrouwen en optimisme tot de hemel richten. Laten we bidden dat in alle landen het aantal mensen toeneemt dat Christus zoekt, dat met Christus bevriend raakt, dat van Christus gaat houden. De aansporingen van de Heerde oogst is groot, maar arbeiders zijn er weinig. Vraag daarom aan de Heer van de oogst arbeiders te sturen om te oogsten[Mt 9, 37-38] zijn altijd actueel. Onze Vader heeft dat herhaaldelijk onderstreept. In een meditatie in 1964 drukte hij zich als volgt uit:Mijn kinderen, als we denken aan het grote verlangen naar waarheid dat er in de wereld is; aan het nobele van zoveel harten waarin geen licht is; aan mijn en jullie zwakheid en die van zoveel anderen, dan hebben we alle reden om door het licht van de Heer overweldigd te worden; als we de noodzaak voelen om het Goede Nieuws van Christus te zaaien opdat deze oogst van levens, deze graanoogst, gedaan kan worden, dan halen we ons voor de geest – en dat is iets wat we vaak overwogen hebben – hoe Christus vol honger naar zielen over de wegen van Palestina trok (…). Eens ging Jezus op een sabbat door de korenvelden; zijn leerlingen nu kregen honger en begonnen aren te plukken en te eten. (Mt 12, 1). Net zoals zij die ze langs een akker liepen en tussen hun handen de volle aren wreven en hongerig van de korrels aten, zullen wij de noodzaak overwegen de Blijde Boodschap te verspreiden. Messis quidem multa. De oogst, de menigte mensen die er toen was en die daarna zou komen, was groot. Messis quidem multa, operarii autem pauci(Mt9, 37): de oogst is groot, maar arbeiders zijn er weinig. Is dit niet iets wat ik jullie zo dikwijls en op heel verschillende manieren zeg? (…). We moeten onze toevlucht nemen tot de Heer: rogate ergo Dominum messis ut mittat operarios in messem suam. (Mt9, 38), smeekt de Heer van de oogst dat Hij arbeiders stuurt om te oogsten [ H. Jozefmaria, Aantekeningen van een bijeenkomst, 26-3-1964].

Mijn dochters en zonen, caritas Christi urget nos [2 Kor 5, 14], de liefde voor Christus laat ons geen rust. Deze overweging van de heilige Paulus moet, net zoals bij de heilige Jozefmaria gebeurde, diep tot ons doordringen. De almachtige God, Gever van alle genade, is geïnteresseerd in ieder van ons. Laten we aan zo een grote genade beantwoorden met een verliefdheid met de dag groeit, in de overtuiging dat zijn roeping altijd nieuw is, de beste die er is. Dit vraagt om een oprechte en constante beantwoording, met een groot verlangen om in ons leven de woorden van de Schrift waar te maken: ecce ego quia vocasti me [1 Sam 3, 6.], hier ben ik, omdat U mij geroepen hebt. Christen zijn, kind van God zijn, met kennis van deze genaden en waarheden, impliceert de eis van een ongelimiteerde edelmoedigheid. Ja, we moeten allen aanmoedigen om in praktijk te brengen wat onze Vader in De Weg opnam: kom met ons achter de Liefde aan[H. Jozefmaria, De Weg, nr. 790].

Anderzijds heeft God vele en heilige priesters nodig, opdat veel vaders en moeders uit een gezin, jongeren en ouderen, mensen van alle milieus, de roeping tot heiligheid en apostolaat serieus nemen die ze bij het doopsel hebben ontvangen. In die zin gaf de paus het volgend commentaar: “Bid daarom tot de Heer van oogst” betekent ook: we kunnen geen roepingen “produceren”; ze moeten van God komen. We kunnen geen mensen werven zoals wellicht in andere ambten gebeurt door, om het zo te zeggen, een goed bedachte propaganda, een adequate strategie. De roeping, die uitgaat van het Hart van God, moet altijd de weg weten te vinden die leidt naar het hart van de mens. Dit neemt niet weg dat, juist om het hart van de mensen te bereiken, onze medewerking ook nodig is. Zeer zeker, dit vragen aan de Heer van de oogst betekent vooral bidden voor deze intentie, bij zijn Hart aankloppen en Hem zeggen: “Doe het, alstublieft. Maak de mensen wakker. Ontsteek in hen het enthousiasme en de vreugde voor het evangelie. Laat hen begrijpen dat dit de kostbaarste schat is, veel waardevoller dan iedere andere, en dat wie hem ontdekt hem moet doorgeven aan anderen” [Benedictus XVI, Toespraak in Freiburg, 14-9-2006].

Ik heb onze Vader zo vaak verteerd gezien door de ijver voor de zielen: alles wat hij deed leek hem nog weinig, en hij wilde meer doen, om niets aan de eer van God en aan de dienst van de zielen af te doen. Gedragen wij ons zo? Hebben wij God lief met een liefde die iedere dag weer nieuw is? Leren wij anderen door ons gedrag om van God te houden?

Deze maand zal ik naar Duitsland, Puerto Rico en Mexico gaan. Vergezel me bij het gebed dat ik van plan ben bij Onze Lieve Vrouw van Guadalupe te verrichten, wees heel verenigd met mijn intenties, zoals we allen deden toen onze heilige stichter in 1970 naar Mexico ging.

Op 7 juli herdenken we het “hier ben ik” dat don Alvaro uitsprak en iedere dag hernieuwde. Laten we op zijn voorspraak vragen om een trouw die blijvend mag zijn.

Met alle liefde zegent jullie,

         jullie Vader

         + Javier

         Pamplona, 1 juli 2009