Brief van de prelaat (december 2006)

Brief van Mgr. Javier Echevarría aan de gelovigen van het Opus Dei. De prelaat spreekt hierin over de Advent, “tijd van vreugde en hoop”.

Geliefden: moge Jezus mijn dochters en zonen behoeden!

Over twee dagen begint de Advent, de liturgische tijd waarmee de Kerk er bij ons van de ene kant op aandringt te denken aan het einde der tijden wanneer Christus in de schittering van Zijn glorie zal komen om alle mensen te oordelen; en anderzijds, om ons voor te bereiden op de gedachtenis van Zijn geboorte in de tijd, alweer twintig eeuwen geleden.

De twee komsten van de Heer zijn nauw met elkaar verbonden. Bij de eerste keer heeft Hij heel bijzonder de goddelijke barmhartigheid getoond; bij de laatste keer zal Zijn rechtvaardigheid schitteren. Maar beide zijn een uiting van de liefde van God voor de mensen, zoals Sint Paulus leert: de genade van God, bron van heil voor alle mensen, is op aarde verschenen. Zij leert ons goddeloosheid en wereldse begeerten te verzaken, rechtvaardig en vroom te leven in deze tijd, terwijl wij uitzien naar de zalige vervulling van onze hoop, de openbaring van de heerlijkheid van onze grote God en Heiland Christus Jezus. Hij heeft zichzelf voor ons gegeven om ons van alle ongerechtigheid te verlossen en ons te maken tot zijn eigen volk, gereinigd van zonde, vol ijver voor alle goeds. (1)

Laten we de gelegenheid die de liturgie ons nu biedt benutten om persoonlijk de prachtige geloofswaarheden over de uitersten te overwegen en anderen hieraan te herinneren. De mensen ervaren dikwijls een zekere angst bij de gedachte aan deze laatste dingen die ons gaan gebeuren. Wij, kinderen van God, apostelen van Christus, moeten – zonder te denken dat wij beter zijn – het de anderen vergemakkelijken deze dingen – zonder bibbers, maar ook zonder onnozelheid – te beseffen, omdat ze in veel gevallen het begin kunnen zijn van een diepgaande bekering of van meer toenadering tot God.

Benedictus XVI heeft een paar weken geleden opgeroepen het oordeel van God te overwegen, dat zal komen en dat tegemoetkomt aan de verlangens naar gerechtigheid die in de harten zetelen. Verlangen wij er soms niet allemaal naar dat er ooit recht wordt gedaan aan alle mensen die onrechtvaardig zijn veroordeeld, allen die in de loop van hun leven hebben geleden en zijn gestorven na een leven vol smart? Willen wij allen soms niet dat de buitensporige onrechtvaardigheid en het buitensporige lijden dat wij in de geschiedenis zien, op het einde zullen verdwijnen? Kortom, dat alle mensen gelukkig kunnen zijn, dat alles zin krijgt? Wat we verstaan onder het oordeel van de wereld is deze triomf van de gerechtigheid, dit samensmeden van zoveel fragmenten van de geschiedenis die zinloos lijken te zijn, tot een geheel waarin de waarheid en de liefde heersen. Het geloof wil ons geen angst inboezemen, maar wil ons oproepen tot verantwoordelijkheid. We mogen ons leven niet verspillen, noch er misbruik van maken. Evenmin mogen wij het alleen voor onszelf houden. Tegenover de onrechtvaardigheid mogen wij niet onverschillig blijven, door eraan toe te geven of zelfs medeplichtig te zijn. Wij moeten onze opdracht in de geschiedenis ontdekken en trachten eraan te beantwoorden. Het gaat hier niet om angst, maar om verantwoordelijkheid. We moeten verantwoordelijkheid en zorg dragen voor ons heil en dat van de hele wereld. Iedereen behoort daaraan bij te dragen. (2)

Mijn kinderen, laten wij de Heilige Geest vragen ons de geschikte woorden in de mond te leggen om de zielen doeltreffend te raken. De heilige vreze Gods, een gave van de Vertrooster, betekent bovenal dat de kinderen hun hemelse Vader niet willen bedroeven. Maar de overweging van de dood en het geloof in het bijzonder oordeel, in het laatste oordeel en in de andere uitersten is voor veel mensen een krachtig hulpmiddel om zich van de zonde af te keren. En het blijft niet bij louter vrees, maar het gaat om de zekerheid dat het tegendeel alle voordelen biedt van een gelukkig bestaan, hier en in het hiernamaals. Daarom heeft onze Vader geschreven: “Hij zal komen oordelen de levenden en de doden”, bidden wij in de geloofsbelijdenis. – Hopelijk verlies je dit oordeel, deze gerechtigheid en… deze Rechter niet uit het oog. (3) En ook: Brandt in jouw ziel niet het verlangen, God, je Vader, blij te maken wanneer Hij je zal moeten oordelen?(4)

De Advent is voor ons een tijd van vreugde en hoop. Meer nog, we zouden kunnen zeggen dat de Advent de tijd is waarin de christenen in hun hart de hoop moeten opwekken om de wereld, met de hulp van God, te vernieuwen. (5) De Kerk heeft dat benadrukt op het recente hoogfeest van Christus, Koning van het heelal, toen zij ons eraan herinnerd heeft dat wij actief horen mee te werken aan de stichting van het Rijk Gods op aarde. En dat moeten we dag aan dag ten uitvoer brengen, in de gebeurtenissen van het gewone leven, door de zielen erop voor te bereiden dat de Heer voortdurend in de zielen wil komen. Laten we toch niet vergeten dat Jezus Christus niet alleen is gekomen in die eerste kerstnacht, noch dat Hij alleen aan het einde der tijden zal wederkomen. Voortdurend verlangt de Heer ernaar aanwezig te zijn in onze ziel, en Hij rekent op ons om alle nobele menselijke activiteiten te heiligen. Hij handelt zo door de genade van de sacramenten – vooral van de Biecht en de Eucharistie – en ook door middel van het voorbeeld en het woord van zijn leerlingen, van zijn vrienden.

Zoals ik aan het begin van deze brief heb opgemerkt, richt de liturgie onze aandacht in het eerste deel van de Advent op de tweede komst van Christus, maar vanaf 17 december wordt alles gericht op de onmiddellijke voorbereiding van het kerstfeest. Laten wij dus heel dicht bij Maria en Jozef naar Betlehem gaan. Zij leren ons met liefde en fijngevoeligheid met Jezus om te gaan, Hem te volgen, verliefd op Hem te worden. De vrucht van deze grotere intimiteit zal dat verlangen zijn waar de heilige Jozefmaria vijfenzeventig jaar geleden uiting aan heeft gegeven: ik wil dat alleen al mijn aanwezigheid voldoende is om de wereld, vele kilometers in het rond in vuur en vlam te zetten, met een onuitblusbaar vuur. Ik wil weten dat ik U toebehoor. Laat dan het kruis maar komen: ik zal nooit bang zijn voor uitboeting… Lijden en beminnen. Beminnen en lijden. Een prachtige weg! Lijden, beminnen en geloven: geloof en liefde. Geloof van Petrus. Liefde van Johannes. IJver van Paulus.(6)

Laten we doorgaan te bidden voor de Paus, iedere dag met meer aandrang. Ik twijfel er niet aan dat jullie hem, met jullie gebed en vreugdevolle offer, op zijn recente reis naar Turkije hebt vergezeld. Maken we dat vele personen zich aansluiten bij het gebed voor zijn persoon en zijn intenties. En vergeet mijn intenties niet, denk niet: die ken ik al.

Met alle genegenheid zegent jullie

jullie Vader 

                           + Javier

Rome, 1 december 2006.

 

1. Tit. 2, 11-14.

2. BENEDICTUS XVI, Homilie, 12-9-2006.

3. H. JOZEFMARIA, De Weg, n. 745.

4. Ibid. n. 746.

5. BENEDICTUS XVI, Angelustoespraak, 27-11-2005.

6. H. JOZEFMARIA, Apuntes íntimos, n. 518 (28-12-1931).