Van Zarathoestra tot Christus

De in Spanje woonachtige Pers, Shahrookh Khambatta Damania, vertelt zijn levensverhaal en bekering tot het katholicisme.

Shahrookh op het Symposium over de 'Heilige Jozefmaria en het Gezin'.

Ik ben geboren op 27 april 1965 in Bombay, in een kleine wijk met slechts 26 gebouwen, waarin Perzen wonen, dat wil zeggen: volgelingen van Zarathoestra. De wijk ligt als een eiland in een grote metropool met veertien miljoen inwoners.

De volgelingen van Zarathoestra hebben als ideaal: goed denken, goed praten, goed handelen. Op de hele wereld zijn er niet meer dan honderdduizend. Heidenen bekeren tot deze oude religie van de Perzen is niet toegestaan. Zij mogen de vuurtempel niet betreden, waar de priesters, voor de godheid gesymboliseerd door het vuur, sandelhout branden.

In tegenstelling tot het hindoeïsme, kent deze godsdienst, het zogenaamde zoroastrisme, geen kasten. We stammen uit het Perzië van koning Darius I (550–486 v. Chr.) – mijn zoon heet ook Darius. Toen de moslims ons uit Perzië verdreven, weken wij uit naar India.

Mijn jeugd heb ik doorgebracht in die kleine wijk van Bombay. Mijn belangrijkste tijdverdrijf was cricket, ofschoon ik een tamelijk slechte speler was. Ik bewonderde Sunil Gavaster, toen hét Indiase cricketidool. Ik luisterde graag naar popmuziek, al moet ik toegeven dat ik geen fan van John Lennon was, maar wel van Bon Jovi. Ook haalde ik kattenkwaad uit, zoals het ingooien van ruiten met een cricketbal of het vullen van deursloten met gips.

Bombay.

Dat leven ligt al weer lang achter mij en mijn leven is sindsdien geheel veranderd. Nu woon ik in het zuiden van Spanje, in Jaén in Andalusië. Vroeger woonde ik temidden van veertien miljoen mensen, nu temidden van vijftig miljoen olijfbomen. Hoe het zo gelopen is? Dat is een lang verhaal …

Ontmoeting in Jordanië

Ofschoon ik een Pers ben, heb ik de katholieke school van de heilige Franciscus Xaverius in Bombay bezocht. Daarna heb ik een opleiding tot scheepsingenieur gevolgd. Ik was bijna gestopt met deze opleiding, omdat ik steeds zakte voor technisch tekenen. Mijn moeder moedigde mij steeds weer aan en zo heb ik mijn diploma uiteindelijk toch gehaald. Het belangrijkste voor mij was echter: zo snel mogelijk aan boord, zo snel mogelijk naar zee.

Volgens de Perzische traditie werd het langzamerhand tijd om te trouwen. Ik was echter niet bereid om naar Indiaas gebruik een of ander verstandshuwelijk aan te gaan. Voordat men mij kon uithuwelijken, heb ik het wijde sop gekozen. Ik monsterde aan aan boord van een vrachtschip. Lange tijd voer ik zo van haven tot haven, totdat ik op een goede dag definitief aan land ging.

Akaba.

Het was in 1992. Mijn schip lag voor anker in de Golf van Akkaba, de enige haven van Jordanië aan de Rode Zee. Vermoeid door het werk op een hete dag, keek ik met verwondering naar een groep jonge danseressen. Ze dansten – later hoorde ik de naam – de Spaanse Flamenco! En toen gebeurde het: Liefde op het eerste gezicht. Ze kwam uit Jaén. Waar? Zuid-Spanje, een stad in Andalusië!

We hebben elkaar gedurende slechts drie dagen kunnen zien, daarna hebben we maandenlang, elk dag, zonder rekening te houden met de kosten, met elkaar gebeld. Daarna besloot zij om naar India te reizen, om mijn familie te ontmoeten. Ze bleef een maand. Haar eerste vraag bij aankomst in India was die om wat olijfolie, om voor mijn familie een salade en een échte paella te bereiden. Nadat ik om de halve wereld heb gevaren, om een goede vrouw te vinden, was ik nu bereid om half India te bereizen voor een fles olijfolie.

Daarna verhuisde ik naar Andalusië en in 1993 trouwden we.

Ook toen ik gedurende al deze jaren God niet kende, merkte ik overal een voorzienigheid – op de eerste plaats door de aanwezigheid van mijn vrouw en onze kinderen: driemaal een zegen van God. Zij groeiden – ook ik, maar anders: Ik veranderde uiterlijk door verschillende ervaringen op mijn vakgebied en innerlijk doordat de vragen over God steeds sterker werden.

Ontmoeting met het Opus Dei

Onze kinderen bezochten de peuterschool aan de school Guadalimar, waar de activiteiten met een godsdienstige inhoud zijn toevertrouwd aan het Opus Dei. Ik had nog nooit van deze instelling gehoord. De eerste kennismaking op de school was vriendelijk, men verlangde van mij ook geen ‘godsdienstbewijs’ of iets dergelijks. Kort daarna vernam ik, dat op een vergelijkbare school genaamd Altocastillo een leraar Engels werd gezocht. Ik solliciteerde en werd aangenomen.

De atmosfeer beviel mij: sympathieke, voorkomende mensen. Ik kon het gelijk goed vinden met Don Luis, de priester, de  geestelijk verzorger van de school. We werden goede vrienden.

In die tijden geloofde ik, zoals ik eerder aangaf, aan een voorzienigheid. Hoe kan ik dat het beste uitleggen? Aan Iemand die het schip van mijn leven van de ene plaats naar de andere geloodst heeft, terwijl ik tegelijkertijd het stuurrad – de vrijheid – toch vast in eigen hand hield. Beetje bij beetje groeide mijn interesse voor het katholieke geloof. Ik nam deel aan bezinningsdagen: lange wandelingen, zwijgen, luisteren, nadenken, mediteren.

Daar ontdekte ik Gods genade en begon ik zijn aanwezigheid te vermoeden. Ik las De Weg. Nogmaals bevoer ik de zeeën – ditmaal geheel onbekende, innerlijke zeeën. Tot op dat moment had ik – afgezien van de Bijbel – nog nooit een religieus boek gelezen.

Paaswake 1999

Ik kreeg een biografie van de heilige Jozefmaria in handen. In zijn leven maakte het verdriet tijdens zijn jeugd een grote indruk op mij, toen drie van zijn zusjes stierven. In eerste instantie begreep ik dit lijden en dit geloof niet. Ook de vergeving ontging mij en al helemaal de liefde van een van een vergevende God. Weer bevoer ik de zee tijdens ruw weer, maar ik liet mij door Gods genade leiden. Tijdens de Paaswake in 1999 werd ik gedoopt door de bisschop van Jaén in zijn kathedraal, tezamen met onze dochter Natalia.

Kathedraal van Jaén.

Mijn vrouw is een goede christin. Tijdens mijn spirituele reis heeft zij mij altijd de vrijheid gegeven.

Later werd ik medewerker van het Opus Dei. Tijdens een bedevaart, vele jaren daarna, ervoer ik dat God een onvoorwaardelijke zelfgave van mij verwachtte. En in vertrouwen op een God, die ik als de goede Vader heb leren kennen, die altijd nabij is, heb ik ‘ja’ gezegd.

Hiermee nestelde zich mijn levensvreugde temidden van de dagelijkse zorgen. En elke dag, als ik ter Communie ga, zeg ik tot de Heer: Dank U, Heer, U verlaat mij werkelijk nooit!