Consuelo Santos Sanz, echtgenote van dokter Nevado

“Ik ben pas later te weten gekomen dat mijn man de genezing van zijn handen aan de zalige Josemaría had gevraagd. Ik merkte dat de afwijkingen aan zijn handen sterk verbeterden in korte tijd.”

“Ik ben verpleegkundige, en verantwoordelijke van de operatiekamers; ik werkte in het Gezondheidscentrum van de Sociale Verzekering in Badajoz in de jaren 1955 tot 1962. Van 1962 tot 1980 was ik werkzaam als verpleegkundige, in de operatiekamers van het ziekenhuis “Nuestra Señora del Pilar” (“Huis van Barmhartigheid”) van Almendralejo, provincie Badajoz. In die tijd werkte ik voornamelijk als operatieassistente bij de chirurgische interventies van mijn man, dokter Manuel Nevado Rey.

Mijn man, Manuel Nevado Rey, begon als traumatoloog te werken in het jaar 1956 in het Ziekenhuis de Valdecilla (Santander), waar hij zich specialiseerde in Algemene Chirurgie, Traumatologie en Orthopedie. Zoas hij mij verteld heeft – en dat heb ik gezien omdat ik hem gedurende vele jaren, regelmatig als verpleegkundige heb geassisteerd – zette hij breuken meestal, zoals toen gewoon was, met behulp van radioscopie; ook heeft hij vaak vreemde lichamen verwijderd, wat ook onder radioscopische begeleiding moet. In die jaren waren de radioscopische apparaten en instrumenten van lage kwaliteit en was er nauwelijks bescherming.

Al bij ons huwelijk in december 1962, herinner ik mij dat hij de eerste afwijkingen ten gevolge van herhaaldelijke blootstelling aan röntgenstraling had. Aan de rugzijde van de vingers was de beharing verdwenen en ook had hij kleine plekken met hyperpigmentatie en roodheid.

Heel langzaam en geleidelijk, maar wel progressief, werden de afwijkingen die hij had op zijn handruggen, met name de linker, steeds duidelijker en opvallender, totdat hij in juni 1992 genoodzaakt was op te houden met opereren, omdat het duidelijk niet meer kon. Ik herinner mij dat hij die dag uitgebreide hyperkeratotische plaques (dikke hoornlagen) had, afgewisseld door gebieden van hyperpigmentatie van de huid, en vooral had hij verschillende zweren op de rugzijde van zijn vingers; de belangrijkste – en degene die de meeste klachten veroorzaakte – was een uitgebreide zweer met ontsteking en verharding aan de randen, uitgestrekt over het gehele middelste vingerkootje van de linker middelvinger. Mijn man bedekte deze slecht uitziende zweren met gazen, die ik vaak voor hem wisselde.

Hoewel hij het gewoonlijk niet toonde, merkte ik dat hij bezorgd was over de toekomst van zijn handen: een keer vertelde hij zeer terloops dat hij zich genoodzaakt zag een huidtransplantatie voor de vingers en de handen te laten doen. Uiteindelijk deed hij er niet veel aan omdat er ook eigenlijk geen behandeling bestaat die het beloop van de laesies, veroorzaakt door chronische radiodermatitis, gunstig kan beïnvloeden.

In de maand november van 1992, ondernamen mijn man en ik één van onze gewoonlijke reizen naar Madrid. Hij maakte gebruik van de gelegenheid om een afspraak op het Ministerie van Landbouw te maken, over de situatie waarin de wijngaarden na intrede van Spanje bij de Europese Gemeenschap zouden komen (wij hebben grond en enkele wijngaarden en wij vroegen ons af wat voordeliger zou zijn om te zaaien).

Toen hij terugkwam van het Ministerie van Landbouw vertelde hij deels schertsend, deels verrast en deels dankbaar, wat hem daar overkomen was: hij had daar staan praten met een ambtenaar van het Ministerie, een landbouwkundig ingenieur, die hem keurig en tot in detail geïnformeerd had over de zaken die hem interesseerden; echter, daar bleef het niet bij. Nadat hij op zijn handen had gelet, had hij zich geïnteresseerd voor zijn situatie en had hij hem gevraagd naar de oorzaak van die afwijkingen. Mijn man vertelde dat het ging om afwijkingen die veroorzaakt waren door röntgenstraling, dat het een progressieve ziekte was en dat het geen oplossing had. Vervolgens gaf de ambtenaar hem een prentje van de zalige Josemaría Escrivá de Balaguer en nodigde hem uit om voor zijn genezing te vragen.

Mijn man heeft me verder niets over het prentje verteld en of hij tot de zalige Josemaría bad. Ik zou willen opmerken dat mijn man anderen altijd respecteert en hij vindt het prettig als anderen ook zijn intimiteit respecteren.

Enkele weken later maakten we een reis naar Wenen; wij waren enorm verbaasd, zowel mijn man als ik, in alle kerken die we bezochten zoveel prentjes van de Zalige Josemaría aan te treffen, en we spraken erover hoe universeel de devotie tot hem was. Ik denk dat we elkaar ook iets zeiden over hoe weinig belangstelling wíj eigenlijk voor hem hadden, terwijl hij voor ons toch zo dichtbij was, vergeleken met de uitgebreidheid van de devotie tot hem.

Ik ben pas later te weten gekomen dat mijn man de genezing van zijn handen aan de zalige Josemaría had gevraagd. Ik merkte dat de afwijkingen aan zijn handen sterk verbeterden in korte tijd. Hij vroeg me niet meer de gazen te wisselen en ik merkte dat de diepe zweren goed genezen waren en dat de hyperkeratotische plaques verdwenen waren.

Op dit moment zijn zijn handen volledig genezen. Sinds januari 1993, is hij weer volledig normaal aan het werk. Later kwam ik erachter dat hij de genezing van de chronische radiodermatitis van zijn handen toeschrijft aan de bede die hij gericht heeft tot de zalige Josemaría Escrivá.”

Almendralejo, 1 juli 1993